De wereld bij je thuis
Digitalisering drukt al decennia lang een groot stempel op het dagelijks leven. Maar het is nu, tijdens de coronapandemie, meer dan ooit evident dat de maatschappij niet meer zonder ICT kan functioneren. Computers en internet hebben inmiddels net zo’n fundamentele functie als bijvoorbeeld electriciteit, waterleidingen en riolering.
Ik breng mijn leven momenteel momenteel grotendeels thuis door, omringd door schermen die het me mogelijk maken om veilig door de pandemie heen te komen, om te kunnen blijven werken, en om contact te kunnen blijven onderhouden met familie en vrienden. Het thuiswerken wordt waarschijnlijk na het gehoopte einde van de pandemie ‘het nieuwe normaal’ voor rijksambtenaren.
Without going out of my door, I can know all things on earth (The Inner Light-The Beatles) is niet meer louter een spirituele wens uit vervlogen hippie-tijden, die teruggaat tot Lao-Tse. Het lijkt nu een dagelijkse realiteit te zijn geworden.
De verhouding tussen mens en wereld is veranderd door digitaliteit. Maar hoe fundamenteel is die verandering? En moeten we blij zijn met die verandering, of is een dosis cultuurpessimisme op zijn plaats? Dit essay is een beknopte zoektocht naar een beantwoording van die vragen.
Technische beelden en de gesimuleerde wereld
In mijn werkkamer, thuis in mijn flat, word ik omringd door een fijn aantal gevulde boekenkasten. In de laatste 15 jaar komt de wereld meer en meer binnen via mijn computer, mijn tablet en mijn smartphone. Mediafilosoof Vilém Flusser (1921-1990) stelde dat digitale informatie (zoals die zich voordoet op mijn computer) fundamenteel verschilt van analoge informatie (zoals die in mijn boekenkasten is verzameld). Zijn In het Universum van de technische beelden beschrijft dat verschil. Analoge informatie, eenmaal vastgelegd, is volgens Flusser een statische werkelijkheid die onmiddellijk ter beschikking staat aan wie het mag en kan gebruiken. Stel, je hebt iets opgeschreven in je aantekeningenblok en je hebt het de dag erna weer nodig. Je pakt dan het blok, zoekt de pagina op en je kunt het weer lezen en gebruiken. Digitale informatie bestaat echter niet als zodanig. Digitale informatie moet altijd weer opnieuw worden geproduceerd door middel van computerprogrammatuur en -apparatuur, op commando van bijvoorbeeld een persoon die op een knop van een toetsenbord drukt.
Analoge informatie “is”, digitale informatie “wordt”. Dat betekent dat alle informatie die ik al thuiswerkend via mijn devices ontvang, maak en distribueer, altijd een resultaat van een verwerking is. Die verwerking bestaat uit een “breakdown” van tekens, geluiden en beelden tot een verzameling binaire data. Het resultaat kan door de ontvanger/de gebruiker weer worden geconstrueerd op diens apparaat door middel van de verwerking van die enen en nullen.
Voor digitale informatie is de term “interface” cruciaal. Alle digitale moeite heeft als doel om wat op de interface van een zender is samengesteld, op de interface van de ontvanger weer te laten verschijnen. Een digitaal beeld is altijd een (re-)constructie, of zoals Sybille Krämer het verwoordt: een simulatie. Zij deelt met Flusser de opvatting dat digitale informatie niet “is” zoals analoge informatie. Zij plaatst dat radicale anders-zijn in een historische context. Want hoe verschillend analoge en digitale informatie ook mogen zijn, ze dienen wel hetzelfde doel: het mogelijk maken dat kennis wordt gecommuniceerd tussen mensen. Communicatie maakt gebruik van tekens, zoals bijvoorbeeld ons alfabet, die vastgelegd worden met als doel om die in een andere plaats en tijd leesbaar en begrijpelijk tot je te nemen. Krämer stelt dat de mens in de afgelopen 4000 jaar steeds beter in staat is gebleken om die manier van communiceren tijd- en lokatieoverstijgend te maken.
De eerste binaire denker was volgens Krämer de zeventiende-eeuwse Duitse universele geleerde Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716). Deze kwam op de gedachte dat tekens kleine machines zijn, die informatie verwerken. Zijn idee was dat dit het beste zou werken als combinaties van de de meest basale tekens zouden worden gebruikt. In onze digitale wereld zijn dat de hexadecimale combinaties van nullen en enen.
Binair denken is een vorm van radicaal reductionisme. Complexe verschijnselen worden afgebroken tot enen en nullen. Daarbij geldt als beperking dat niet het hele verschijnsel op deze manier te communiceren valt. Er ontstaat altijd een verlies aan informatie. Volgens Krämer is dat reductionisme, en het besef van verlies aan informatie, niet nieuw. De eerste cultuurpessimistische opvatting in deze komen we al tegen bij Plato. In diens Phaedrus wordt geklaagd dat het schrift verre inferieur is aan het originele gesproken woord. Alle kleur, dictie, volume, non-verbale reactie van de toehoorders etc etc valt namelijk weg.
De wereld zoals deze zich voordoet, en zoals deze zich heeft voorgedaan, laat zich nooit ten volle communiceren. En dat kan dus ook niet bij digitale communicatie. Daardoor ontstaat een vervlakking van de informatie die gecommuniceerd kan worden. De wereld komt weliswaar bij je binnen in je kamer, maar dan wel in een vervlakte simulatie. De wereld wordt gecomprimeerd, door een binair keurslijf geperst en als simulatie telkens weer opnieuw geproduceerd.
Cultuurpessimisme zoals dat van Ortega y Gasset is dan niet ver weg: de vervlakking kan tot gevolg hebben dat er een nieuwe, afgestompte massamens ontstaat. Een goed voorbeeld van een dergelijke digitale cultuurkritiek hier te lande is Hans Schnitzler’s dystopische kijk op het ontstaan van een digitaal proletariaat. Daarnaast bestaan politiek-filosofische kritieken. Evgeni Morozov en Andrew Keen zijn bekende voorbeelden, net als in Nederland Marleen Stikker, die onlangs de conclusie trok dat het internet stuk zou zijn.
(wordt vervolgd)