Categorieën
Schaken

In overlevingsmodus. Op zoek naar Paul Keres (5/6)

Iedereen heeft wel eens tijden beleefd waarin overleven centraal staat. Je komt dan aan weinig anders meer toe. Het is gedurende zo’n periode al knap als je voor elkaar krijgt dat het leven niet erger wordt dan het is.

Het kan gebeuren dat je in overlevingsstand moet omdat er in je omgeving dingen gebeuren waar je weinig aan kunt doen. Denk aan oorlogen, rampen, staatsterreur of hongersnood.

In de vorige blog heb ik een korte schets gegeven van wat Estland overkwam vanaf de jaren ‘40. In 1940 was Paul Keres 24. Ik denk dat zijn leven in die jaren zo door elkaar is geschud dat hij permanent in overlevingsmodus verkeerde.

De kans is groot dat zijn leven daardoor danig bekort werd. Vanaf begin jaren ‘60 had hij medicijnen tegen hoge bloeddruk. In 1975 werd een hartaanval hem fataal. Hij was nog maar 59 jaar.

1940

In 1940 was het onduidelijk wie Aljechin mocht uitdagen voor het wereldkampioenschap. In 1938 was de ongelukkige Salo Flohr afgevallen. De Tsjech was, vanwege de annexatie van zijn land door Nazi-Duitsland, gevlucht naar de Sovjet-Unie. Hij was al zijn bezittingen kwijt.

De voornaamste kandidaten waren daarna Botvinnik en Keres. Zij werden in 1940 landgenoten doordat de Sovjet-Unie Estland had geannexeerd. Keres nam dat jaar deel aan het kampioenschap van de SU. Hij werd vierde. Mikhail Botvinnik was met een zesde plaats nog minder succesvol. Laatstgenoemde weet dat aan de gebrekkige speelomstandigheden. Een bekende reflex bij schakers.

Botwinnik was onder andere niet gecharmeerd van het enthousiasme dat het publiek aan de dag legde voor de elegant geklede Keres, wiens verschijning in groot contrast stond met wat toentertijd in de Sovjet-Unie gebruikelijk was. Na Keres’ eerste overwinning applaudisseerde onder andere componist Sergei Prokofiev wel erg hard. Botvinnik zorgde er daarom voor dat applaus voortaan verboden werd.

Hij kreeg ook voor elkaar dat er een extra meerkamp werd gehouden: het toernooi om de titel van ”Absolute Kampioen van de USSR“. Dat werd wel door Botvinnik gewonnen. Keres werd tweede. Daardoor werd Botvinnik de facto wereldkampioenschapskandidaat.

Ondertussen kroop Keres door het oog van de naald toen hij tijdens het toernooi een grapje maakte over worstjes die in een Moskouse etalage lagen. Die worstjes waren van hout. Dergelijke grapjes konden in die tijd een doodvonnis betekenen. Dat werd Keres vermoedelijk bespaard omdat de opmerking toen niet in de openbaarheid kwam. De Letse schaakkampioen Vladimirs Petrovs overkwam dat wel. Hij werd veroordeeld omdat hij kritische opmerkingen had gemaakt over de lage levensstandaard in de Sovjet-Unie. De arme Petrovs overleed in 1943 in een Siberisch strafkamp.

1941-1944

In 1941 trouwde Paul Keres met Maria Riives. Hij studeerde wiskunde en probeerde met schaken de kost te verdienen. In dat jaar raasde de wereldgeschiedenis voor de tweede keer in korte tijd over Estland. Nazi-Duitsland viel de Sovjet-Unie aan en bezette, op weg naar Leningrad, in snel tempo de Baltische Staten.

In deze bezettingsjaren bleef Keres met schaken de kost verdienen. Een enkele keer deed hij mee aan een schaaktoernooi. In 1943 speelde hij in Praag tegen Aljechin, die hem meermalen uitnodigde om een match om het wereldkampioenschap te spelen. Keres weigerde echter.

Uiteraard was zijn persoonlijke veiligheid nooit echt gegarandeerd. Estland was onderdeel van wat de historicus Timothy Snyder later de Bloodlands heeft genoemd: het Midden-Europa dat gemangeld werd tussen Hitler en Stalin. Niemand was veilig.

Paul Keres had het enorme geluk dat hij niet hoefde te vechten in het leger omdat hij als kind een handblessure had opgelopen. En een vriend heeft hem gered van een Duits executiepeloton door de commandant ervan te overtuigen dat het heel erg dom zou zijn om een wereldtopper als Keres dood te schieten.

Keres speelt tegen Aljechin. Praag 1943. Foto uit: Valter Heuer, Meie Keres, Tallinn, 2011.

1944

Het verhaal gaat dat Keres in 1943 aan Aljechin gevraagd zou hebben wat er met hem zou gebeuren als hij in handen van de bolsjewieken zou vallen. Het antwoord was: die maken je zonder pardon een kop kleiner.

In 1944 drong het Rode Leger de Duitsers snel terug. Voor veel Esten was dat een slecht voorteken. Wat ons voorkomt als een bevrijding, werd door hen gezien als een bedreiging. Daarom vluchtten zij in tienduizenden over zee naar Zweden. Curieus genoeg maakte Keres in die weken de tegenovergestelde reis. Hij nam deel aan een schaaktoernooi in Zweden, maar hij ging terug naar Estland. Zijn doel was om samen met zijn vrouw alsnog te vluchten.

Het is nooit tot een vlucht gekomen. Maria en Paul zouden met een aantal andere prominente Esten per boot vluchten. Voor Maria hoefde het niet, maar Paul wilde naar het westen. De boot kwam echter niet. Het gevolg was dat iedereen achterbleef en in handen viel van het Rode Leger.

De meeste medevluchtelingen eindigden in gevangenschap. Dat is Keres echter niet overkomen. Op de een en of andere manier ontkwamen zijn vrouw en hij aan dat lot. Keres bleef in Tallinn, ging schaakles geven en bleef zoveel mogelijk onder de radar. Hij was in levensgevaar. Zoveel was duidelijk. Hij kreeg regelmatig bezoek van geheim agenten van de NKVD.

Botvinnik wint in Groningen in 1946. Keres mocht niet meedoen. Foto: Nationaal Archief

1945-1948

Het was, gezien de omstandigheden, een wonder dat hij nog niet was gevangen gezet, gedeporteerd of erger. In 1945 ondernam Keres een poging om gerehabiliteerd te worden. Hij schreef een bedelbrief aan het oppermachtige politbureau-lid Molotov, waarin hij verzocht om weer deel te mogen nemen aan het schaakleven in de Sovjet-Unie. Hij had daarbij een beschermheer in de persoon van de Estse partijleider Karotamm.

In de daaropvolgende jaren mocht hij meer en meer deelnemen aan schaakactiviteiten. Zo gaf hij in 1946 een simultaan op een marineschip. Hij mocht niet meedoen met de beroemde schaakmatch USSR-USA in 1945 (per telexverbinding). En hij mocht ook niet deelnemen aan het eerste grote na-oorlogse schaaktoernooi: Groningen 1946.

In 1947 werd hij echter toegelaten tot het kampioenschap van de Sovjet-Unie. Hij werd meteen kampioen. Daardoor stelde hij zich, na alle voorgaande moeilijke jaren, duidelijk weer kandidaat voor het wereldkampioenschap.

Je kunt zeggen dat Paul Keres daarmee gerehabiliteerd was. Maar hij moest nog wel een open brief incasseren, ondertekend door vele Sovjet-meesters en grootmeesters, waarin hij beschuldigd werd van anti-sovjetactiviteiten. Dit soort publieke beschuldigingen kwamen onder het stalinisme vaak voor.

Daarna bleef Paul Keres een vreemde eend in de bijt van het Sovjet-schaken. Hij verschool zich achter een muur van ironie, van vriendelijke distantie en van zwijgzaamheid over zijn lotgevallen.

In 1948 maakte Karel van het Reve Paul Keres mee. Van het Reve schrijft: “Ik heb Stalin in de open lucht gezien. Dat was op 1 mei 1948, op het Rode Plein. Hij stond op het mausoleum, ik stond op de tribune waar belangrijke buitenlandse gasten en diplomaten op staan. Naast mij stond onder andere de schaker Paul Keres. Toen de parade voorbij was zei hij: ‘Na, gehen wir bridgen.’”

Paul Keres heeft geleefd in twee landen die zo ongeveer in alles van van elkaar verschilden: het land waarin hij opgroeide en het land dat bezet werd door Duitsland en de Sovjet-Unie. Allebei Estland.

Toen hij in 1975 overleed, wonden de Sovjet-autoriteiten er geen doekjes om. De schrijver van het in memoriam in 64, het beroemde schaakmagazine van de Sovjet-Unie, werd door het Sovjet-sportcomité op het hart gedrukt dat de dood van Paul Keres een groot verlies was voor Estland. Maar niet voor de Sovjet-Unie.

Paul Keres geeft simultaan aan 40 borden op het marineschip Oktoberrevolutie. 1946. Bron: https://www.muis.ee/museaalview/2079736

De distantie en de zwijgzaamheid van Paul Keres zouden wel eens het gevolg kunnen zijn van de overlevingsmodus, waarin hij decennia lang geleefd moet hebben.

Boris Spassky merkte op dat het voor Paul Keres onmogelijk moet zijn geweest om alles te vergeten.

Als je op een smal koord moet dansen om te overleven, hoe kun je dan alles richten op het smalle pad naar de wereldtitel?

(wordt vervolgd)

Deze blog is gebaseerd op de volgende publicaties:

  • Bernard Cafferty and Mark Taimanov, The Soviet Championships, New York, 1998.
  • Joosep Grents, Paul Keres IV: The War Years. https://chess24.com/en/read/news/paul-keres-iv-the-war-years
  • Valter Heuer, The troubled years of Paul Keres, The Great Silent One, in: New in Chess, 1995/4, p.78-88.
  • Karel van het Reve, Verzameld werk 5, Amsterdam, 2010. p. 92. (met dank aan PeeWee van Voorthuijsen)
  • Genna Sosonko, In a silent way, in: New in Chess, 2007-8, p. 76-83.
Categorieën
Informatietheorie

Over pakhuizen, analoge schoenen en poortwachters. Een terugblik op 20 jaar denken over informatie. (2/2)

De Metamorfose (2013)
Vanaf 2010 tot 2018 werkte ik in Almere. Almere is een pioniersgemeente, een “New Town”. In 30 jaar is een stad uit de poldergrond gestampt, die nu meer dan 200.000 inwoners telt. De Gemeente Almere bleek een vruchtbare grond te zijn voor het vormgeven van twee functies die voordien daar nog niet bestonden. De eerste was die van interne toezichthouder (of: inspecteur) op het beheren van informatie. En de tweede was die van beleidsmaker op hetzelfde vakgebied. Het was niet altijd eenvoudig, maar wel boeiend om beide functies als eersteling uit te oefenen.

Visualisatie van mijn presentatie bij de Europese Centrale Bank in Frankfurt, mei 2018

Ik ben bij veel andere organisaties gaan kijken om te ontdekken hoe daar toezicht en beleidsontwikkeling werden uitgevoerd. Dat leverde me binnen korte tijd een enorm netwerk op. Ik werd docent bij de Archiefschool en gastdocent bij de Universiteit van Amsterdam. Ik werd lid van een landelijke werkgroep Professionalisering Archieftoezicht. En ik was in 2013 mederedacteur van het boek Profiteer, Profileer, Prioriteer! Daarin werden de ontwikkelingen in het toezicht op informatie in kaart gebracht.

De kloof tussen het denken in de archiefsector en in allerhande informatiedisciplines werd in mijn ogen steeds groter. Daarbij raakte de eerste op steeds grotere achterstand. Mijn conclusie was dat de archivistiek zijn inspiratie voor vernieuwing in andere vakgebieden moest zoeken. In mijn zoektocht stuitte ik op het werk van Luciano Floridi. Op meer praktisch niveau zag ik nieuwe ontwikkelingen in informatiemanagement en in information governance.

Ik kwam tot de conclusie dat het vak van informatiebeheer in de komende tijd onherkenbaar zou veranderen. Dat zou uiteraard zijn weerslag hebben op wat van de professional gevraagd zou worden. De records manager moest een metamorfose ondergaan. Het geweldige boek De Barbaren van Alessandro Baricco leverde de nodige cultuurfilosofische diepte aan dat inzicht.

Mijn zoektocht mondde uit in een presentatie die ik gaf op het congres van de International Council on Archives (ICA) in Brussel in 2013. De presentatie werd zeer goed ontvangen. Maar tot mijn lichte verbazing werden sommige aanwezigen er bang van.

Dezelfde boodschap heb ik daarna bij verschillende gelegenheden herhaald: in presentaties voor de American Records Management Association (ARMA) in 2014, voor de International Atomic Energy Agency (IAEA) in Wenen in 2018 en voor de Europese Centrale Bank (ECB), eveneens in 2018. In het blad van de ICA, COMMA, schreef ik een begeleidend artikel, dat je hieronder kunt downloaden.

Dit soort toekomstvisies op het vakgebied, en op de professional, worden nog steeds ontwikkeld. Dat gebeurde bijvoorbeeld onlangs nog in het Programma Digitaal Duurzame Informatiehuishouding, dat binnen de rijksoverheid wordt uitgevoerd.

De Poortwachter (2017)
Tijdens het ICA congres in Brussel, in 2013, kregen Rienk Jonker, Arnoud Glaudemans en ik, uiteraard na het nuttigen van een passende hoeveelheid trappistenbier, het lumineuze idee dat we een boek moesten maken over de veranderingen van ons vak. We vonden de benodigde ondersteuning bij de Stichting Archiefpublicaties. Bovendien was Luciano Floridi bereid om een aanbevelingsbrief te maken.

De samenstelling en de redactie van het boek namen een lange doorlooptijd in beslag. Maar het boek kwam er. Het werd gepresenteerd in december 2017. Het kreeg de titel Archives in Liquid Times. Het is op diverse plekken te downloaden, waaronder hier. Het is een bonte en boeiende verzameling essays geworden met veel nieuwe invalshoeken op traditionele archiefthema’s. De bedoeling was dat in het boek de theoretische ramen wijd open zouden worden gezet. Dat is, denk ik, wel gelukt.

Een voorbeeld van een vernieuwend perspectief werd in Archives in Liquid Times geleverd door data scientist Martijn van Otterlo. Hij deed precies waarop de redactie hoopte. Hij keek naar onze professie vanuit een andere, jonge, vakdiscipline. In het artikel wordt onder meer ingegaan op de manier waarop de archivaris toegang verschaft tot de beheerde informatie.

Die toegang wordt meer en meer verschaft met behulp van algoritmes. Sterker nog: de archivaris wordt volgens Van Otterlo geheel vervangen door een robot, die deze toegang geheel geautomatiseerd, zonder menselijke tussenkomst, zal verzorgen. De archivaris, die altijd al een soort poortwachter was, wordt ingewisseld door een hoeveelheid algoritmes. Zij zullen bepalen wie, wanneer en op welke wijze toegang krijgt tot welke informatie. Van Otterlo schrijft dat het niet de vraag is of dit gaat gebeuren, maar wanneer.

Wat nu? (2020-)
Ideeën zijn zelden het resultaat van een enkel individu dat plotseling, “out of the blue”, een unieke ingeving krijgt. Het gebeurt vaak dat mensen in ongeveer dezelfde periode, onafhankelijk van elkaar, over dezelfde onderwerpen dezelfde gedachten krijgen. “Het” hangt dan in de lucht en “het” daalt als het ware in ons neer.

Volgens de invloedrijke filosoof Jacques Lacan zijn mensen dan ook altijd “na-vertellers” van een groter verhaal. Dat verhaal, of discours, legt ons de woorden en de gedachten in de mond.

Het warehouse-idee uit het eerste deel van deze blog is hiervan een goed voorbeeld. Het concept werd ontwikkeld in Amsterdam. Het was het vertrekpunt van een informatie-architectuur die zo ongeveer 15 jaar is gebruikt. Maar de zoektocht naar informatiesystemen die bij ons idee zouden passen, maakte me aanvankelijk moedeloos. Er was niets geschikts te vinden. Zelf ontwikkelen was veel te duur.

Dit veranderde ineens toen ik in mei 2002, in de week dat Pim Fortuyn werd vermoord en Feyenoord de UEFA-CUP won, tijdens het DLM-forum in Sevilla een systeem uit Zwitserland zag. Ik geloofde mijn ogen niet. Het bleek dat ze hadden gebouwd wat ik voor ogen had. Tijdens het werkbezoek dat kort daarop volgde, bleek dat men in Basel op basis van identieke aannames dezelfde analyse hadden gemaakt. Zij hadden vervolgens het systeem gebouwd dat ik ook al had bedacht. Zonder dat we dat van elkaar wisten.

Volgens taalfilosoof Igor Bakhtin zijn al onze taaluitingen een schakel in een grote keten. Wij nemen in ons op wat tot ons komt. Wij verwerken dat op onze manier. En het resultaat daarvan wordt weer door anderen al of niet bewust opgenomen. Het kan, zo bezien, heel goed zijn dat de mensen in Basel, en Frans Smit in Amsterdam, zo’n 20-25 jaar geleden vertrokken vanuit gedeelde basis, zonder dat ze dat van elkaar konden weten.

Voor de vier concepten die in deze blogs zijn uitgelicht, geldt dat ze onderdeel zijn van een dergelijke keten van constante dialoog. Op die manier ontwikkelt ons vak zich verder. Ik zie om me heen dat het denken over informatiebeheer in termen van conceptueel ontwerp, (open) data, processen en architectuur, mainstream is geworden. Dat geldt ook voor het denken in termen van information governance en van totale kwaliteitszorg.

Die vernieuwing heeft echter nog niet geleid tot echt nieuwe, algemeen aanvaarde theoretische concepten. We zijn de vloeibare tijden nog zeker niet voorbij. Er zijn theoretici die hebben gesteld dat er al paradigmawisselingen hebben plaatsgevonden. Ik ben het daar niet mee eens. Veel begrippen uit de analoge wereld worden nog steeds op dezelfde manier toegepast in de digitale wereld. Denk aan het idee van een “depot”. Thomas Kuhn zou het denk ik met mij eens zijn als ik concludeer dat dan geen sprake kan zijn van een wetenschappelijke revolutie.

Dat gaat, denk ik, in de komende 10-20 jaar wel gebeuren. We kunnen radicale, nieuwe theorievorming over informatiebeheer tegemoet zien. ”Het” hangt in de lucht. De digitale transformatie heeft zijn beslag nu wel gekregen. Toekomstige digitale ontwikkelingen zullen razendsnel blijven gaan, maar ze zullen niet meer dan een optimalisering van het al bestaande betekenen. Ze zullen geen nieuwe revoluties teweeg brengen. We hebben inmiddels meer ervaring met het beheren van digitale informatie, en we hebben daardoor meer ruimte voor reflectie en onderzoek.

Als ik zou willen werken aan een conceptueel bouwwerk dat een paradigmawisseling zou kunnen inluiden, dan zouden daarin in ieder geval de volgende elementen worden verwerkt:

  1. Conceptual Design, als Kantiaans vertrekpunt.
  2. Een datagerichte en dynamische benadering van het begrip informatie.
  3. Een ethische benadering waarin informatie beschikbaar moet zijn voor de reconstructie van activiteiten en voor het hergebruik in andere activiteiten.

De drie redacteuren hebben in ieder geval schoorvoetend een eerste plan gemaakt voor een opvolger van hun Archives in Liquid Times. “Wat nu?” lijkt ons wel een passende titel.

Life flows on within you and without you. (The Beatles)

Dat geldt ook voor onze professionaliteit.

Categorieën
Informatietheorie

Over pakhuizen, analoge schoenen en poortwachters. Een terugblik op 20 jaar denken over informatie. (1/2)

Eigenlijk bestaat het vakgebied, zoals ik het leerde kennen in de jaren 80-90 van de vorige eeuw, niet meer. De verandering waar ik deel van heb uitgemaakt, is nu mainstream. Het is fijn om te weten dat ik daar een aandeel aan heb geleverd.

Toch kom ik nu ook nog discussies tegen waarvan ik denk: maar daar heb ik toch al weer (n) jaar geleden over nagedacht, van gedachten over gewisseld en over geschreven?

Het is me een aantal keer overkomen dat een idee dat ik had bedacht, of ergens had opgepikt, pas na jaren door anderen werd ontdekt en omarmd.

Blijkbaar heb ik me geregeld in een andere ruimtetijd bevonden dan vele anderen. Dat heeft er vast ook mee te maken dat ik qua opleiding en loopbaan een wat andere route heb doorlopen dan veel van mijn generatiegenoten. Ik heb het verwerken en beheren van informatie gedurende 30 jaar van veel verschillende invalshoeken en in veel verschillende omgevingen bekeken.

In deze twee blogs wil ik vier van die ideeën uitlichten. Drie van de vier komen van mezelf, en de vierde komt van Martijn van Otterlo.

Je kunt de artikelen onderaan de blogs downloaden.

Het Pakhuis (2002)
Ik werkte in 2002 bij het Stadsarchief Amsterdam aan, zoals we het nu zouden omschrijven, de digitalisering van de processen van toegankelijk maken en beschikbaar stellen van archieven en collecties. Ik had een logistiek systeem geïmplementeerd. Ik was inmiddels betrokken geraakt bij een internationaal project. Daar leerde ik de Canadese onderzoeker Kent Haworth kennen. Een geweldige man, met wie ik in die tijd ook een paar keer in Amsterdam in Brouwerij het IJ stevig heb geborreld en gediscussieerd. Kent is helaas inmiddels alweer enige tijd niet meer onder ons. Hij zette me aan om mijn gedachten te beschrijven in een artikel. Dat heb ik, met zijn hulp, dan ook gedaan.

Het artikel is geschreven in een tijd dat “de archivaris” mij nog wel eens minzaam en enigszins uit de hoogte toesprak en me aanraadde om toch vooral de traditionele opleiding te volgen. Want tsja, dan zou die nieuwlichterij er wel uit geramd worden. Daar is het dus niet van gekomen.

Zo kwam ik op het idee om het archief (de instelling) te zien als een groot pakhuis waarin gegevens in principe voor altijd veilig bewaard moeten worden. Met andere woorden: het archief was niets anders dan een historisch data warehouse. Het was eigenlijk een eerste poging tot een architectuur, met definities en standaarden. Het zou nog jaren voordat het architectuurdenken in de archivistiek ingang vond. Dat gebeurde met name in Australie en Nieuw-Zeeland. Daarna volgde de rest van de wereld.

Het idee van een historisch gegevenspakhuis is overigens nog steeds niet uit de tijd. Ik zag een aantal jaren geleden een presentatie waarin eenzelfde strategie werd voorgesteld voor het informatiebeheer in een organisatie. Die strategie bestaat dan uit het veilig stellen van de belangrijke informatie in een pakhuis. De andere plekken waar zich informatie bevindt (-en dat zijn er vele-) vormen een groot sterfhuis.

De Verschaffer (2009)
In 2008 vertrok ik na 11 jaar bij het Stadsarchief Amsterdam. Het archief was inmiddels in staat om het beheer en de ontsluiting van de beheerde gegevens (archieven en collecties) digitaal en gestandaardiseerd te beheren. Er was een degelijke basis ontstaan voor bijvoorbeeld het voeden van de website en voor de kwaliteitsverbetering van de beschikbare data.

Het was tijd om elders te kijken. Daardoor ging ik het fenomeen “archiefinstelling” van iets meer afstand bekijken. In die tijd was het internet gemeengoed geworden en waren de metaforen uit die wereld bijzonder populair. “Web 2.0” was hot. En alles moest “servicegericht” zijn. De discussie in de archiefsector en de erfgoedsector over deze nieuwe fenomenen begon schoorvoetend vorm te krijgen.

Naar mijn mening was het voor de archiefinstellingen tijd om zich flink te gaan bezinnen over hun doel en positie in een wereld die in toenemende mate gedigitaliseerd raakte.

Het bedrijfsmodel van archieven in een analoge wereld was eenvoudig en robuust. Gegevens die door de overheid bewaard moesten worden, werden binnen 20 jaar overgebracht naar een veilige plek. Daar werden ze openbaar gemaakt.

Alles op 1 plek bewaren. Dat is goed en veilig. En overzichtelijk. Dat is in een analoge wereld een prima oplossing. Maar naar mijn mening was het in 2008 al duidelijk dat dit in een digitale wereld volkomen onhaalbaar was. De idee van een “e-depot” vond ik een schadelijke metafoor omdat het de illusie van de mogelijkheid in stand hield dat archiefinstellingen op de oude analoge voet door konden gaan.

Digitaal hardlopen op analoge schoenen gaat niet. Dat vond ik toen, en dat vind ik nu nog steeds.

Het was dus tijd voor een ander bedrijfsmodel. Ik stelde voor om niet meer uit te gaan van bewaren, maar van beschikbaar stellen. Of in andere woorden: het was tijd voor archiefinstellingen om zichzelf als “provider” te denken, in plaats van als “bewaarder”. Net als een internetprovider. Het resultaat was bijgaand artikel.

Ik vind de strekking van het artikel, na ruim 10 jaar, nog steeds actueel. 10 jaar is in de digitale wereld bijkans een tijdperk van geologische proporties. Dat zegt het een en ander over de mate waarin archiefinstellingen er in zijn geslaagd om mee te groeien met de samenleving, waarin digitaal al geruime tijd het “nieuwe normaal” is.

(wordt vervolgd)

Categorieën
Algemeen

Leven in tijden van Corona

It’s Getting Better All The Time

(… It Couldn’t Get Much Worse …)

Collega (…) beschreef in het 15e dagbericht op fraaie wijze hoe zijn leven er momenteel uitziet. Zijn circulaire caravan is bijvoorbeeld in staat om een Magical Mystery Tour uit te voeren. Indrukwekkend! Hij besloot zijn bijdrage met een blik van ver boven zijn rooftop, begeleid door het toepasselijke Fixing a Hole.

Ik kan daarom niet anders dan het stokje over te nemen door mijn stukje de titel It’s Getting Better All The Time te geven. Dat is immers het voorafgaande nummer op Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band.

Let Me Take You Down naar hoe het er bij mij uitziet.

Nadat Paul optimistisch heeft gezongen dat het steeds beter gaat,  antwoordt John dat het dan ook moeilijk slechter had gekund. Die tegengestelden geven wel ongeveer weer hoe het er in Amsterdam Noord eraan toe gaat. De slinger zwaait tussen verschillende stemmingen, gedachten en ideeën. Maar ondertussen gaat het leven toch ook lekker nuchter, op zijn Westfries en onverstoorbaar, verder.

In de afgelopen weken heb ik me zo goed mogelijk gehouden aan het devies: blijf thuis, behalve als je echt ergens heen moet. En o ja, een luchtje scheppen mag ook. Die laatste mogelijkheid heb ik met beide voeten aangegrepen. Ik woon op 5 minuten loopafstand van het weidse veengebied van Waterland, met dorpjes als Zunderdorp, Ransdorp en Durgerdam. Elke dag wandel ik daar.

Het is er de afgelopen weken heerlijk rustig gebleven. Op sommige plekken schrik je als aan de verre einder een vaag silhouet verschijnt dat op een mens lijkt.

Daarom raad ik iedereen ten sterkste af om erheen te gaan. Doe het niet. Er is niets aan. Het is lelijk. Het is er niet pluis. Er groeit gras en er lopen koeien. Bovendien loop ik er rond!

Het dagelijkse ritme van het werk is natuurlijk stevig veranderd. Zo zit ik al twee maanden niet in volle metro’s en treinen. Dat mis ik niet bepaald. Ik prijs me gelukkig dat we dit de komende tijd niet vaak hoeven te doorstaan. Die situaties leveren namelijk groot besmettingsgevaar op. Hoe dan ook, ik heb wel een paar degelijke mondkapjes besteld. Die komen helemaal uit Hamburg.

Maar er is veel dat ik oprecht mis. Het leukste aan toezicht houden is voor mij het op pad gaan: inspectiebezoeken afleggen, kennis delen, in discussie gaan, presentaties bijwonen en geven, etc.  Dat valt natuurlijk wel enigszins digitaal op te vangen maar het “aura”, zoals Walter Benjamin het wellicht zou noemen, verdwijnt een beetje. En uiteraard mis ik ook het bijpraten, brainstormen en even snel iets afspreken, dat je in een kantoor kunt doen. Overigens heb ik wel een diepteinvestering gedaan. Ik heb een Gispen bureaustoel gekocht. Mijn werkplek, met uitzicht op het groen, kan niet beter.

Naast het werk en het wandelen houd ik me bezig met een studie en met een paar cursussen. Ik doe een schakelprogramma Filosofie aan de Open Universiteit. Daarvoor had ik 22 april ‘s avonds een tentamen dat ik uiteraard thuis moest afleggen. Dat klinkt relaxed maar dat was het allesbehalve. Om 19.00 uur begon het, en om 23.30 was ik klaar. Het was een slijtageslag. De uitslag heb ik nog niet maar de docente heeft me per mail al wel verklapt dat het goed zit.

Een leuke cursus die ik daarnaast doe is Philosophy of Technology. Dat is gratis te volgen, maar je moet wel een bedrag betalen als je een certificaat wilt. Het is van het platform FutureLearn. Peter-Paul Verbeek van de Universiteit Twente is de docent. Het is superboeiend en heeft zeker ook verband met ons werk. Want onze aannames, methoden, uitgangspunten en technieken vallen uiteindelijk te herleiden naar fundamentele vragen, bijvoorbeeld over hoe we de wereld kunnen begrijpen, en waarom we welke ethische oordelen vellen.

Een andere liefhebberij is schaken. Ik mis heel erg de wekelijkse schaakavonden, de toernooitjes, de uitjes en de verdere afspraken. Ik organiseer voor mijn club een wekelijks onlinetoernooitje. Op die manier maken we er maar het beste van. We fantaseren over hoe schaken in een anderhalvemetersamenleving eruit gaat zien. Met mechanische grijparmen misschien?

Tenslotte ben ik in maart, zo ongeveer bij de start van de lockdown, begonnen aan een blog. Ik heb daar een denkoefening gemaakt over wat het object van ons vak is (leve Aristoteles!).

Daarnaast schrijf ik over een man wiens geschiedenis me al jaren fascineert en over wie ik graag een biografie zou willen schrijven: de nationale Estse held, en schaker, Paul Keres. Ook staat er ter download een schaakgeschiedenisboek dat ik in 1997 heb gemaakt.

De foto op de homepage is gemaakt in de koninklijke loge van het Teatro San Carlo in Napoli, vlak voor het aanbreken van het coronatijdperk, in afgelopen januari.

De lockdown begon toen de bomen voor mijn balkon nog een winterse aanblik boden. Inmiddels dragen ze een weelderige lentetooi aan frisse groene bladeren.

Take a Sad Song and Make it Better.

Er is geen reden tot klagen in deze groene, gouden kooi.

Categorieën
Schaken

“The chess equivalent of the John F. Kennedy assassination”. Op zoek naar Paul Keres (3/6)

Paul Keres heeft iets gemeen met het Oranje mannenvoetbalelftal: hij was gedurende langere tijd een van de besten ter wereld, maar hij werd nooit wereldkampioen. Hij wordt gezien als de beste schaker die nooit wereldkampioen werd. Hij heeft van 1938 tot 1965 gestreden om het wereldkampioenschap. Hij heeft uiteindelijk maar 1 keer meegedaan met een finale. En dat toernooi leverde vragen op die, ruim 70 jaar later, nog steeds niet volledig beantwoord zijn.

Keres won in 1938 als 22-jarige het AVRO-schaaktoernooi. In die tijd werd de titel van wereldkampioen nog beschouwd als het persoonlijk eigendom van de titelhouder. Er was ook geen vastgestelde toernooi- of match-cyclus om te bepalen wie de wereldkampioen mocht uitdagen. De winnaar van het AVRO-toernooi werd echter wel algemeen beschouwd als de belangrijkste kandidaat om het op te nemen tegen Aleksander Aljechin. Het is helaas nooit gekomen tot een match. Dat kwam met name door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

De deelnemers aan het wereldkampioenschap in 1948. V.l.n.r. Max Euwe, Vassili Smyslov, Paul Keres, Mikhail Botwinnik en Samuel Reshevsky. Bron: wikipedia

Aljechin overleed in 1946. Daardoor werd de titel vacant. De wereldschaakbond, de FIDE, heeft sindsdien het wereldkampioenschap georganiseerd. De eerste titelstrijd was in 1948. Daarna werd, in Paul Keres’ tijd, een driejarige cyclus geïntroduceerd waarin in een reeks kandidatentoernooien, en later kandidatenmatches, werd uitgemaakt wie de uitdager van de wereldkampioen werd.

Paul Keres in Kandidatentoernooien en -matches
Keres heeft maar liefst aan zes van die wk-cycli meegedaan. Daarbij werd hij nooit de uitdager. Hij werd vier keer tweede. Dit waren zijn resultaten:
– In 1950 werd hij in Boedapest vierde, achter onder andere David Bronstein met 9½/18 (+3−2=13).
– In 1953 werd hij in Zürich gedeeld tweede achter Vasilli Smyslov met 16/28 (+8−4=16).
– In 1956 werd hij in Amsterdam wederom tweede achter Smyslov, met 10/18 (+3−1=14).
– In 1959 bleef Mikhail Tal hem voor in Joego-Slavië met 18½/28 (+15−6=7).
– In 1962 werd hij op Curaçao gedeeld tweede, op slechts een half punt achterstand van Tigran Petrosjan, met 17/27 (+9−2=16).
– In 1965 tenslotte, verloor hij in de kwartfinale van de kandidatenmatches van Boris Spassky met 6–4 (+2−4=4).
bron: https://en.wikipedia.org/wiki/Paul_Keres?wprov=sfti1

Het is een verbazingwekkende lijst van topprestaties, waarbij slechts de kroon ontbreekt. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Dat is een vraag waar velen al een antwoord op hebben proberen te vinden. Je kunt je zoektocht op verschillende manieren aanvangen. Zo kun je op zoek gaan naar sportpsychologische verklaringen. Je kunt ook gaan wroeten in het karakter van Paul Keres. Wellicht is er ook iets aan de hand dat te maken heeft met een oneerlijk verloop van die toernooien. En tenslotte kunnen er historische omstandigheden in het spel zijn.

Een stijlvol geklede Paul Keres daalt met Vassili Smyslov de trap af van het Kurhaus. Bron: wikipedia

Curaçao, 1962
In één geval is duidelijk dat het toernooiverloop niet in de haak is geweest. Dat was in 1962 op Curaçao. Het toernooi is voornamelijk bekend geworden omdat Bobby Fischer de “Russen” ervan beschuldigde dat zij het onderling op een akkoordje gooiden om hem dwars te zitten. In een interview in 2002 heeft Yuri Averbach toegegeven dat dit inderdaad het geval was. Maar ook onderling had de Sovjet-delegatie het met elkaar aan de stok. In de voorlaatste ronde spanden Efim Geller en Tigran Petrosjan samen tegen Paul Keres door Pal Benko te helpen bij diens afgebroken stelling. Keres verloor, waardoor hij uiteindelijk een halfje achter Petrosjan eindigde. Petrosjan werd de uitdager van Botwinnik, en werd het jaar daarop wereldkampioen. (bron: Dominic Lawson, Collusion in Curaçao, 27 juni 2012,
https://standpointmag.co.uk/chess-july-august-collusion-in-curacao-dominic-lawson-bobby-fischer-sports-ilustrated-korchnoi/ ; Zie ook: Jan Timman, Curaçao 1962, The Battle of Minds that Shook the Chess World, 2005. P. 28-29).

Matchfixing in 1948?
Het verloop van het toernooi om het wereldkampioenschap in 1948 wekt nog steeds verbazing. Het toernooi werd gewonnen door Mikhail Botwinnik. Paul Keres werd op 3,5 punten achterstand gedeeld derde. Botwinnik won de onderlinge partijen met 3-1. Keres verloor de eerste twee partijen echter op buitengewoon knullige en onkarakteristieke wijze. Vooral de kwaliteit van zijn spel in de tweede onderlinge partij zou zelfs op het bescheiden amateurniveau van Fischer Z nog de wenkbrauwen hebben doen fronsen. Binnen 23 zetten was het gedaan.

Een ravage na slechts 23 zetten: Keres geeft in de 10e ronde na 23 zetten met zwart op tegen Mikhail Botwinnik. Foto: Frans Smit

Tot op heden is onduidelijk of sprake is geweest van matchfixing. Vooral in de jaren ’90 van de vorige eeuw is hierover een levendig debat gevoerd. Schaakjournalist Larry Evans was er bijvoorbeeld vast van overtuigd dat de partijen tussen Botwinnik en Keres doorgestoken kaart waren. Keres zou gedwongen zijn om opzettelijk van Botvinnik te verliezen: “Obviously a player of Keres’ genius isn’t going to make stupid mistakes that are easy to detect. But I believe he left a trail in the first four games for those knowledgeable enough to follow it to an inescapable conclusion.” (bron: Larry Evans, The tragedy of Paul Keres, in ChessLife, Oktober 1996, geraadpleegd op 24 juni 2016 op https://groups.google.com/forum/m/#!topic/rec.games.chess.misc/r5AAil1m1es )

In een interview met Max Pam in 1991 in Vrij Nederland zou Mikhail Botwinnik hebben toegegeven dat sprake was van een poging tot matchfixing, geïnstigeerd door Stalin. Tim Krabbé citeert hem op zijn blog: “In 1948 I played with Keres, Smyslov, Reshevsky and Euwe for the world title. After the first half of the tournament, which took place in the Netherlands, it was clear that I was going to be the new World Champion. During the second half in Moscow something unpleasant happened. At a very high level, it was proposed that the other Soviet players would lose against me on purpose, in order to make sure there was going to be a Soviet World Champion. It was Stalin personally who proposed this.” Botvinnik meldt verder dat hij dit voorstel afwees.
(bron: https://timkr.home.xs4all.nl/chess2/diary_4.htm )

Geen “Smoking Gun”
Dit wijst er inderdaad op dat Keres gedwongen werd om te verliezen van Botwinnik. Het debat in de jaren ’90 leverde echter geen hard bewijs op. In de geopende KGB-archieven was veel te vinden, maar geen “smoking gun” in de vorm van een authentiek document waarin bevelen tot manipulatie van de partijen zouden zijn gegeven.

In een reeks uitstekende artikelen op ChessCafe.com vatte Taylor Kingston in 1998 en 2001 het debat samen. Hij schrijft: “The case of Paul Keres and Mikhail Botvinnik is a chess equivalent of the John F. Kennedy assassination: an unsolved historical mystery full of dark implications, about which conflicting opinions and theories abound. Debate about the case has variously simmered or boiled for decades…” (bron: Taylor Kingston, The Keres-Botvinnik Case: A Survey of the Evidence, Part 1, ChessCafe, 1998)

Kingston concludeert dat er geen direct bewijs is dat Keres gedwongen zou zijn om partijen te verliezen. Hij schrijft dat de Estse onderzoeker, en vriend en biograaf van Paul Keres, Valter Heuer, ervan overtuigd was dat Keres in 1948 speelde om te winnen. (bron: Taylor Kingston, The Keres-Botvinnik Case: A Survey of the Evidence, Part 2, ChessCafe, 1998 )

En de uitlatingen van Botwinnik dan? Die zouden wel eens bedoeld kunnen zijn geweest om zijn eigen stoepje schoon te vegen. Genna Sosonko vond het uiterst onwaarschijnlijk dat een dergelijk ”voorstel” door of namens Stalin zou zijn gedaan: “Sosonko thinks things might have happened like this. Stalin would have made an offhand remark like: “Comrade Botvinnik seems to be headed for the chess world title. That is very good.” This might have been seen as a command and handed down as such a few levels, to a point were conceivably an undersecretary of Sports might have jokingly said something to Keres like: “You’re not going to wipe the great hope of our nation off the board too harshly today, are you?
(bron: Tim Krabbe op https://timkr.home.xs4all.nl/chess2/diary_4.htm )

How could Keres forget ‘everything else’?
Er is dus nog geen definitieve verklaring gegeven voor de vreemde gebeurtenissen in 1948. Er is geen bewijs voor bevelen uit het Kremlin. Maria Riives, de vrouw van Paul Keres, heeft ook ontkend dat sprake was van directe manipulatie. (bron: Valter Heuer, The troubled years of Paul Keres, the great silent one, in New in Chess, 1995/4 p. 79-88, 88).

Het kan ook heel goed zijn dat er andere dingen in het spel zijn. Er zijn meer “eeuwige tweedes” in de sport. Iedereen kent wel Raymond Poulidor. En het Nederlands Elftal is hierboven al genoemd. Malcolm Gladwell beschrijft in Outliers het fenomeen dat er mensen zijn die bij Olympische Spelen alle series winnen maar juist in de finale falen. En andersom natuurlijk: sporters die de finale zonder bijzondere prestatie halen, en dan juist pieken.

Ook is geopperd dat het Paul Keres ontbrak aan het killer instinct dat nodig is om eerste te worden. Botwinnik bezat dat, net als bijvoorbeeld Fischer, Karpov, Kasparov en Carlsen. Bovendien stond Botwinnik bekend om zijn perfecte voorbereiding, onder meer op psychologisch gebied.

Maar hoe komt dat? Lag het aan het karakter van Paul Keres? Was hij toch net niet ambitieus genoeg? Of lag het aan de moeilijke historische omstandigheden?

Valter Heuer citeert Boris Spassky hierover: “I know by my own experience that when climbing to the top, a man is tuned narrowly to his goal and must forget everythin else in the world, throw aside all te ‘superfluous’-otherwise you are lost. How could Keres forget ‘everything else’?“. (bron: Heuer, p. 88)

En Genna Sosonko citeert David Bronstein, die zich kapot schrok van de blik die Paul Keres hem toewierp: “The late David Bronstein recalled: ‘In the 1948 match-tournament everything was done for Botvinnik, as it was known that he couldn’t hold on for more than 15 consecutive games. It was simply a parody of a tournament – with a two-week in between break between The Hague and Moscow. I asked Keres at the time: “Paul Petrovich, how could you allow such a thing back then?”. He threw me such a look that I immediately stopped short – “I’ll take, take my question back” ‘“.
(bron: Genna Sosonko, In a Silent Way, in New in Chess, 2007/8, p. 76-83, pag. 81)

In wat voor wereld leefde Paul Keres, en wat maakte hij mee in de jaren ’40? Wat kon hij niet vergeten? Daarover gaat de volgende aflevering.

(wordt vervolgd)

Categorieën
Schaken

Van Paganini tot Gulliver. Op zoek naar Paul Keres (2/6)

Het heldendom van Paul Keres is vooral gebaseerd op zijn formidabele schaakcarrière. De website chessmetrics.com, waarop in 2005 de ratings van alle topschakers met terugwerkende kracht zijn berekend, zet hem op de zevende plaats aller tijden bij de prestaties over een periode van 20 jaar. Op dezelfde website kun je zien dat hij tussen juli 1943 en juli 1960 maar liefst 52 maanden lang de nummer 2 van de wereld was. 

De prestaties van Paul Keres zijn uitstekend gedocumenteerd op onder andere Wikipedia. Hij won drie keer het toentertijd sterkste toernooi ter wereld: het kampioenschap van de Sovjet-Unie (1947, 1950 en 1951). Op vijf olympiades won hij de gouden medaille voor zijn bordprestatie. Hij won talloze internationale toernooien. In 1964 won hij het Hoogovens Schaaktoernooi, dat toen nog in Beverwijk werd gehouden. Van 1948 tot 1965 nam hij deel aan de cycli voor het wereldkampioenschap.

Paul Keres’ opmars naar de wereldtop duurde drie jaar. Vanaf de Olympiade in 1935 verwierf hij een plaats in de wereldtop. En net als Magnus Carlsen, de huidige Mozart van het schaken, kreeg hij allerhande lovende kritieken en bijnamen. Paul Keres werd in 1937 in het Tsjechoslowaakse tijdschrift Šachový Týden gekwalificeerd als de Paganini van het schaken:

Paul Keres – the Paganini of Chess. Keres is the most admirable phenomenon in chess at the moment. In one and a half years he has produced a quantity of brilliant games that few could manage in a lifetime. The Keres oeuvre defies categorisation. He stands alone, without predecessors, and all who attempt to copy his style will fail to do so without getting punished. In future ‘Paul Keres’ will be written into the history of chess with golden letters, yet there will be no school of Keres. He alone can play in such a neck-breaking style where everything appears to be hanging by a thread, yet despite appearances every eventuality has been accounted for! In the games of Keres there are moments where other masters would crash their ships on the rocks, situations that have been pushed to the limits of absurdity. When you play through those games you will get the impression of a preposterous dance on the edge of the abyss, but once you analyse them dispassionately the logic and ingeniousness of Keres suddenly strike you. A man with such passion is a true chess Paganini who can play his devilish melodies on just one string.” (Bron: Joosep Grents – Paul Keres (2): A New Chess Superstar https://chess24.com/en/read/news/paul-keres-ii-a-new-chess-superstar-1936-7 – vertaler onbekend)

In 1938 brak hij definitief door naar de top. Hij won het AVRO-schaaktoernooi. Daarmee werd hij in feite de uitdager van de wereldkampioen. Dat was Alexander Aljechin, die in 1937 de titel had heroverd die hij twee jaar daarvoor had verloren aan Max Euwe. Hij zegevierde door in de laatste ronde te winnen van een andere coming man in de schaakwereld, de Amerikaan Reuben Fine.

Pas tien jaar later, in 1948, kon Paul Keres strijden om de wereldtitel. Het was een vijfkamp die in Den Haag en in Moskou werd gespeeld. Zowel het Britse bioscoopjournaal als ons eigen Polygoonjournaal besteedden aandacht aan dit evenement. Keres hield in de eerste ronde weinig heel van Max Euwe. De partij valt onder andere hier te zien. Maar uiteindelijk werd niet Paul Keres, maar Mikhail Botwinnik wereldkampioen.

Gedurende zijn schaakloopbaan mocht Paul Keres deelnemen aan vele internationale toernooien. Zo won hij, samen met Tigran Petrosjan, in 1963 in Los Angeles het eerste schaaktoernooi dat door de cellist Gregor Piatigorsky werd georganiseerd. Dat leverde hen allebei een prachtige Amerikaanse slee op. Ze mochten die, als bevoorrechte Sovjet-sporters, meenemen naar huis. De auto staat nu te pronken in het Estse Automuseum.

Een andere schaakverdienste van Paul Keres is dat hij prachtige schaakboeken heeft gemaakt. Hij heeft een geweldig boek over het WK van 1948 geschreven, dat in 2016 in Engelse vertaling is heruitgegeven. Ik heb in 2016 nog een flink doorrookt antiquarisch exemplaar van Keres’ Ausgewählte Partien kunnen bemachtigen bij het Max Euwe Centrum. De leerboeken van Paul Keres worden tot op heden als standaardwerken beschouwd: The Art of the Middle Game en Practical Chess Endings. 

Paul Keres overleed op jonge leeftijd. Hij was pas 59 toen in 1975 een hartaanval hem fataal werd. Hij kreeg een staatsbegrafenis, waar naar schatting 100.000 mensen aanwezig waren.

De uitvaart van Paul Keres op 10 juni 1975.
Op de foto zijn te zien: Salo Flohr, Boris Spassky, Vassili Smyslov, Victor Baturinsky, Ivo Nei en Youri Averbakh.
De foto komt van de beeldbank https://www.e-varamu.ee/

Ook na zijn overlijden bleef Paul Keres geëerd als een schaakgigant en als een held. In 2000 werd hij uitgeroepen tot Sportman van de Eeuw in Estland (net zoals Fanny Blankers-Koen in Nederland). De internationale schaakbond FIDE riep 2016 uit tot Paul Keres-jaar, naar aanleiding van zijn 100ste geboortedag.

De bewondering bleef ook onder zijn collega-wereldtoppers voortbestaan. In 2006 vertelde Boris Spassky, wiens favoriete Beatlesnummer The Night Before (=NB4) is, in een interview wat Paul Keres voor hem betekende: 

Q: Boris Vassilievich, whom could you single out as a personality among chess players? A: Undoubtedly, Paul Keres. He was the greatest treasure of the chess world. Being a man of great modesty and tact, he possessed the highest chess and general culture. His tragic destiny reminds of the end of Alekhine’s life. And if we remember that for some time there was chess rivalry between Alekhine and Botvinnik, I’d rather resort to some literary comparison. Keres was the Gulliver among the Lilliputians, he was a real giant. Botvinnik, I believe, was the leader of the Lilliputians. And that is the crux of the matter. As simple as that. (Bron: https://www.kingpinchess.net/2007/11/no-regrets-boris-spassky-at-60/ )

Op het eerste gezicht lijkt de carrière van Paul Keres, de Paganini en de Gulliver van het schaken, het succesverhaal van een natuurtalent.  

Maar dat was het allerminst het geval. Het leven van Paul Keres werd getekend door wat er met zijn land gebeurde gedurende de Tweede Wereldoorlog, en daarna. 

Hoe kwam Paul Keres de Tweede Wereldoorlog door? Hoe overleefde hij de eerste naoorlogse jaren? Wat gebeurde er tijdens het WK in 1948 en waarom verloor hij zo vaak van Botwinnik? Hoe kan het dat hij op zo’n relatief jonge leeftijd overleed? Wat was het tragische lot waar Spassky over sprak? Waarom zijn er nog steeds zoveel vragen over Paul Keres?

(Wordt vervolgd)

Categorieën
Schaken

Op zoek naar Paul Keres (1/6)

Het is 2020. In de wereld woedt een pandemie. In Jekaterinenburg bestaat men het om het Kandidatentoernooi door te laten gaan. Er doet een Nederlander mee. Deze vindt het blijkbaar geen probleem om in deze situatie risico’s te lopen voor zichzelf, en daarmee ook voor anderen. Maar gisteren is het toernooi gestopt. In Rusland wordt het openbare leven stilgelegd. Daar blijkt deze Nederlander nog verontwaardigd over te zijn ook. Er zijn zelfs schakers die hem daarin gelijk geven. Schakers: wereldvreemder en dommer krijg je ze soms niet. De schaakwereld is de Gekke Henkie van de internationale sportwereld, zo lijkt het wel.

Gelukkig valt er ook veel te genieten van schakers en van het schaakwereldje. Het is 2019. Ik leer tijdens mijn werkverblijf in Wenen Kineke Mulder kennen. Zij organiseert geweldige schaakevenementen met de bedoeling om mensen dichter bij elkaar te brengen. Wij gaan naar Wenen om haar te bezoeken en om een schaaktoernooi in de open lucht, in hartje centrum, te spelen. Het wordt een onvergetelijke ervaring! En in de week daarvoor doet een vriendenclub van Fischer Z mee aan de Chess Train. Dat is een schaaktoernooi in een trein, die Praag, Karlovy Vary, Český Krumlov, Brno en Trenčín aandeed.

Paul Keres, 14 januari 1969 tijdens het Hoogovens Schaaktoernooi. Foto Erik Koch, Fotocollectie Anefo, Nationaal Archief.

Er zijn domme schakers, er zijn lieve schakers, en er zijn schakers met een fascinerende geschiedenis.

Het is 2016. Ik heb een wat minder florissante periode achter de rug. Ik heb een vakantie naar de Baltische staten geboekt. Zoals gewoonlijk bereid ik me goed voor. Ik heb vooraf Baltische Zielen van Jan Brokken gelezen. Ik heb een degelijke reisgids mee. De reis begint in Tallinn. Ik heb besloten om op de eerste dag de begraafplaats op te zoeken. Mijn doel is het graf van Paul Keres. Ik weet dat Paul Keres de enige schaker is die het geschopt heeft tot een bankbiljet. Bovendien weet ik dat Paul Keres een wereldtopper is geweest en dat hij fantastische schaakboeken heeft geschreven.

Paul Keres op het 5-kronen bankbiljet van Estland.
Cadeau van Minze bij de Weg.
Foto: Frans Smit

De begraafplaats ligt op een heuvel die iets buiten Tallinn ligt, op weg naar de TV toren die tijdens de opstand in 1991 een belangrijke rol heeft gespeeld. Bij de ingang van de begraafplaats staat een plattegrond. Daarop staan graven van beroemde mensen aangeduid. Paul Keres staat er bij. Ik begrijp dat ik linksaf moet en dat het graf dan dichtbij te vinden is. Dat valt tegen. Na ongeveer half uur heb ik het graf nog steeds niet opgespoord. Dat is ook niet erg. Het is een prachtige, lommerrijke begraafplaats met kronkelige paadjes die de hele heuvel beslaat. Uiteindelijk geef ik het op en ga ik maar zwerven. Daardoor kom ik weer bij dezelfde ingang. Ik ga de plattegrond weer bestuderen, in een uiterste poging om mijn doel te bereiken. Nu ga ik rechtsaf. Zo ongeveer het eerste graf dat ik tegenkom, is dat van Paul Keres. De zoektocht is geslaagd, de held is gevonden.

Het graf van Paul Keres, Tallinn. Foto: Frans Smit

In de daaropvolgende dagen lijkt het wel alsof ik in een meerdaagse thema-excursie over Paul Keres terecht ben gekomen. 2016 blijkt een jubileumjaar te zijn. Het is Keres’ 100e geboortejaar. Waar ik ook kom, Keres is alom aanwezig. Er wordt een postzegel uitgegeven.

Postzegels uit 2016. Paul Keres wordt 100! Foto: Frans Smit

In 2016 wordt ook een Euro-herdenkingsmunt geslagen. De luxe uitgave van de munt is niet meer verkrijgbaar, maar toch weet ik er een paar dagen later eentje te bemachtigen in een postkantoor in Kuressaare, op Saaremaa. De dag daarvoor zijn we in Pärnu. Daar staat een klein standbeeld in een tuin voor een schoolgebouw. En ja, ook dat blijkt Paul Keres te verbeelden.

Standbeeld van Paul Keres in Pärnu. Foto: Frans Smit

Zijn standbeeld staat er sinds 1996, zijn 80e geboortedag.

En dan zijn er nog het Paul Keres-museum in Tallinn en het mooie beeld in Narva, zijn geboortestad. Beide heb ik niet gezien.

Paul Keres is, zo leer ik later thuis, bovendien de enige schaker waar een ballet aan is gewijd.

Er zijn op zijn minst twee bijzondere aspecten aan de heldenstatus van Paul Keres. Het eerste aspect is, zoals al gezegd, dat Paul Keres een schaker was. Geen enkele schaker ter wereld heeft zoveel eer gekregen in zijn eigen land.

Het tweede aspect is dat hij een held in twee staten is geweest. Hij was een held in zijn jonge jaren in Estland, toen hij zich naar de wereldtop schaakte. Daarna werd hij ook een held in de Sovjet-Unie. Hij werd Sportman van het Jaar. Hij kreeg in 1975 een staatsbegrafenis waarbij 100.000 mensen aanwezig waren. Hij werd in de Sovjet-Unie ook al herdacht met een postzegel, in 1991.

Na de hernieuwde onafhankelijkheid werd hij wederom een held in Estland. Dat is opmerkelijk, als je de geschiedenis van Estland in de 20e eeuw beschouwt.

(Wordt vervolgd)

Categorieën
Schaken

Vrijdagochtend Bestaat Niet. Nu ook digitaal niet!

In de jaren 90 van de vorige eeuw was ik secretaris van de Amsterdamse Schaakvereniging De Raadsheer. In die tijd werkte ik als ICT-er. Ik deed niet waarvoor ik was opgeleid: historisch onderzoek doen. Dat was jammer. Maar er bestond een oplossing. In mijn eigen woning.

In een veilige kast in mijn flat stond ongeveer 80 centimeter aan archiefmateriaal van De Raadsheer geduldig op me te wachten. Bovendien was er een mooie aanleiding om er iets mee te gaan doen. De Raadsheer zou namelijk in 1997 haar 75-jarig jubileum vieren.

“Means, Motive and Opportunity” waren aanwezig. Ik heb daarom, geholpen door ongeveer de hele Raadsheer en door vriendinnen, vrienden en familie, de geschiedenis van de club geschreven. Het resultaat was een boek met een toepasselijke titel: “Vrijdagochtend Bestaat Niet.”

Het is naar mijn mening niet alleen een boek geworden dat leuk is voor wie De Raadsheer kent. Het is ook een kleine sociaal-economische geschiedenis van Amsterdam Oost. En het is een interessante sportgeschiedenis. Dat geldt zeker voor de periode 1922-1945.

Het leek me een aardig idee om het boek na al die jaren gratis digitaal beschikbaar te stellen. Daar was het bestuur van De Raadsheer het van harte mee eens.

Hieronder kun je het boek in twee bestandsformaten downloaden: in PDF/A, en in EPub. Die laatste komt naar je toe in een Zip-file. EPub is het formaat voor E-readers, en is prettiger leesbaar.

De versies wijken licht af van het origineel. Een verantwoording is daarom toegevoegd. Er is echter tittel noch jota veranderd aan de tekst.

Vrijdagochtend bestaat niet” bestaat dus nu ook digitaal (niet). Voor de ware liefhebber!

Het Archief van Schaakvereniging De Raadsheer is overigens al geruime tijd veilig opgeborgen, én grotendeels beschikbaar voor raadpleging, in het Stadsarchief Amsterdam.

Categorieën
Informatietheorie

Sisyphus On A Roll (4/4)

Sisyphus volgens Tiziano, Museo del Prado.

In de vorige blog is geprobeerd om een definitie te geven van een record met behulp van het instrumentarium van bepaald niet de minste filosoof uit de Westerse traditie: Aristoteles.

Deze stelde, in tegenstelling tot zijn leermeester Plato, dat de werkelijkheid kenbaar is door zintuiglijke waarneming. Die kenbare werkelijkheid bestaat volgens Aristoteles uit substanties. Deze bestaan uit materie en vorm. Zij hebben een oorzaak en een doel. Alle andere eigenschappen van substanties zijn niet essentieel.

We zijn tegenwoordig wat bescheidener in onze inschatting van onze capaciteiten om de werkelijkheid te kennen. Dat neemt echter niet weg dat Aristoteles een prachtig denkmodel heeft gecreëerd waarmee we die werkelijkheid beter kunnen begrijpen. Dat blijkt in ieder geval voor mijn vakgebied. Als je een record, of een archiefstuk, op zijn Aristoteliaans definieert, dan kom je op de volgende heldere, datagerichte en dus eigentijdse karakterisering.

De materie van een record bestaat uit data. De vorm bestaat uit informatie. De oorzaak is de verwerking van de informatie in een activiteit. En de doelen zijn reconstructie en hergebruik van de informatie.

We moeten echter nog een extra inspanning doen om Sisyphus bergopwaarts te helpen. Die bestaat uit het zoeken naar een antwoord op de vraag: hoe veranderlijk is de werkelijkheid? En in ons geval: hoe veranderlijk is een record? En ook daarbij is Aristoteles behulpzaam.

De werkelijkheid verandert voortdurend. Iedere actuele situatie is een momentopname. En dat geldt ook voor records. Het maakt daarbij in beginsel niet uit of je het hebt over analoge of digitale informatie. Oude archiefstukken zijn doorgaans regelmatig gerestaureerd. Inkt kan het papier bedreigen, de kleur kan verdwijnen en het papier zelf kan vergaan. Dat principe is in een digitale wereld niet anders. Alleen gaat de verandering daar veel sneller. Je kunt daar spreken van voortdurende bedreigingen. Informatiedragers kunnen onbruikbaar worden, software kan verouderd raken, bestandsformaten kunnen onleesbaar worden. Preservering van digitale informatie is een wetenschap op zich geworden.

Het denksysteem van Aristoteles biedt de mogelijkheid om veranderlijkheid van substanties een plaats te geven. Hij maakt daarbij gebruik van de begrippen Potentie en Act. De materie in een substantie draagt de mogelijkheid in zich om uit te groeien tot een volmaakte vorm.

In het volgende citaat wordt uitgelegd wat Aristoteles bedoelt: “Elke bestaande constellatie van stof en vorm is een actuele toestand. Die kan echter overgaan in een andere toestand, doordat elke act in zich de mogelijkheid [potentie] draagt om die bepaalde modificatie te ondergaan. En die potentie is op haar beurt doelgericht: ze streeft naar de volmaakte ontplooiing van alle met de vorm gegeven kenmerken. Als dat mislukt (en dat gebeurt in de natuur regelmatig), is de mislukking aan accidentele kenmerken te wijten die de ontplooiing belemmeren” (Bron: Antoon Braeckman, Bart Raymaekers en Gerd van Riel, Wijsbegeerte, Leuven, 2018, p.55).

De Potentie van een record bestaat uit ruwe data. De Act bestaat uit het tot informatie worden van die data.

Dit perspectief sluit perfect aan bij mijn overtuiging dat records, zeker in een digitale wereld, nooit zijn, maar altijd worden. Het is iedere keer weer een poging om te informeren. Het is iedere keer weer een Sisyphus-arbeid. Waarbij de “authentieke”, “oorspronkelijke” vorm eigenlijk nooit meer helemaal bereikt kan worden.

In de archiefwetenschap bestaat dit begrip over digitale records al enige tijd. Zo schrijven Luciana Duranti en Kenneth Thibodeau in 2006 het volgende: “The content, form, and wholeness of electronic documents are determined conceptually and logically rather than physically. A person’s conception of a digital document depends on how it is manifested to him or her. It may be manifested on a screen or on some other output device. This manifestation is fundamentally different from the way the document is encoded and inscribed on a durable digital medium. The digital encoding, which is typically described by technologists in a logical model, enables a computer to produce or reproduce the intended manifestation, but it does not have the same form and in practically all cases will not have the same content as the manifested document.” (Bron: Luciana Duranti and Kenneth Thibodeau, The Concept of Record in Interactive, Experiential and Dynamic Environments: the View of InterPARES, in Archival Science (2006) 6:13–68, p.28).

Je zou er op zijn Aristoteliaans aan kunnen toevoegen: het conceptueel en logisch begrip gaat over de vorm, en het fysieke begrip gaat over de materie.

De mediafilosoof Vilem Flusser schreef al in 1985 een geweldig boek over de invloed van digitaliteit op onze cultuur. Digitale informatie, dat bij hem een “Technisch Beeld” wordt genoemd, en dat op zijn Aristoteliaans een Vorm zou kunnen worden genoemd, is altijd in een staat van wording. Vilem Flusser schrijft: “Je moet proberen deze puntdeeltjes bijeen te rapen om ze weer concreet (begrijpelijk, voorstelbaar, behandelbaar) te maken. (…) Technische beelden zijn uitdrukking van de poging om de partikels om ons heen en in ons bewustzijn tot oppervlakken bijeen te garen, de gapende intervallen ertussen op te villen; om elementen, zoals enerzijds fotonen of elektronen en anderzijds informatiebits, in beeld te zetten.” (Bron: Vilem Flussser, In het universum van de technische beelden, (1985), Utrecht 2014, vert. Marc Geeraards, p. 23)

Sisyphus komt hiermee op het hoogste punt dat hij bereiken kan. Aristoteles heeft hem bij de hand genomen en hem, en zijn steen, bergopwaarts geleid.

Met het model van Aristoteles kun je op mijn vakgebied een verklarend bouwwerk oprichten dat effectief is. Bovendien valt het tamelijk eenvoudig te communiceren.

Ik ben ervan overtuigd dat deze denkoefening een begrip van records heeft opgeleverd dat consistenter, completer en kernachtiger is dan de definities die ik doorgaans tegenkom. Bovendien zijn ze gegrond op de klassieke filosofie, de hedendaagse informatiefilosofie en de eigentijdse archieftheorie.

Let Me Roll It, Let Me Roll It To You – Paul McCartney

PS: De volgende keer gaat het over iets echt ingewikkelds: Schaken!

Categorieën
Informatietheorie

Aristoteles Rocks! (3/4)

Als je, zoals Sisyphus in de vorige blog, de mogelijkheid hebt om langs minimaal 7 verschillende paden bergopwaarts te gaan, dan sta je voor een stevige keuze. En wie weet is er wel een achtste weg, die nog beter blijkt te zijn. Je beseft dat de steen aan het eind van al het gezwoeg gewoon weer naar beneden zal rollen. En toch ben je, volgens Camus, het evenbeeld van een gelukkig mens.

We kunnen onze mythische held iets gelukkiger maken door te proberen om hem de helpende hand te bieden. We kunnen gaan redeneren als Aristoteles. Deze ging ervan uit dat de werkelijkheid volledig kenbaar en begrijpelijk is. Tegenwoordig tref je die overtuiging nauwelijks meer aan.

Dat wil echter niet zeggen dat zijn manier van denken onbruikbaar is. Integendeel, de methode van Aristoteles kan ons helpen om betere, meer doeltreffende, definities te maken. Die definities zijn dan weliswaar geen verklaring van de wereld, maar ze kunnen wel werktuigen zijn om die wereld iets beter te begrijpen en zelfs iets beter te maken.

Aristoteles

Aristoteles’ leerstelling is dat de werkelijkheid bestaat uit substanties. Een substantie bestaat uit materie, die afgebakend wordt door een vorm. Een substantie kent ook een oorzaak. Tenslotte kent een substantie een doel. Deze vier factoren bieden een prachtige, heldere structuur om een definitie te geven voor records, of laat ik het ook maar in het Nederlands proberen: archiefstukken. Het lijkt wel alsof alle puzzelstukjes moeiteloos in elkaar passen.

Immers: als we in dit digitale tijdperk de materie van records moeten aanduiden, dan denken we automatisch aan data. Er is een enorme hoeveelheid definities van gegevens, of van data. Het is geen geheim dat ik in deze theoretische vraagstukken Luciano Floridi volg. Deze geeft de volgende, abstracte, definitie van data: “The Diaphoric Definition of Data (DDD): A datum is a putative fact regarding some difference or lack of uniformity within some context.” (Bron: https://plato.stanford.edu/entries/information-semantic/ ) In mijn eigen woorden: een gegeven duidt een verschil aan.

Andere definities geven ook aan dat een gegeven vastgelegd moet zijn. Zie bijvoorbeeld onze eigen Wikipedia. Daar wordt een gegeven gedefinieerd als de “vastgelegde uitdrukking van een feit” (Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Gegeven) De vastlegging kan op allerlei wijze geschieden: van taalsymbolen op perkament tot een verzameling bits die wordt beheerd in de cloud.

De vorm van records is informatie. Met dat woord halen we ook een gigantische hoeveelheid wetenschappelijk debat binnen. Ik houd me, om Sisyphus toch een beetje vooruit te blijven helpen, wederom aan de definitie van informatie die door Luciano Floridi wordt gehanteerd. Die luidt als volgt: “The General Definition of Information (GDI): σ is an instance of information, understood as semantic content, if and only if: (GDI.1) σ consists of one or more data; (GDI.2) the data in σ are well-formed; (GDI.3) the well-formed data in σ are meaningful.” (Bron: https://plato.stanford.edu/entries/information-semantic/ )

Informatie is dus de vorm waarin de data worden gegoten. Die vorm stelt eisen aan data. Ze moeten een goede structuur hebben, en ze moeten betekenis hebben. Ik vind het mooi dat het werkwoord informeren op deze manier begrepen kan worden als het vormgeven aan data.

Een substantie moet volgens Aristoteles altijd een oorzaak hebben. Die is in het geval van records eenvoudig te aan te duiden. Een record kent altijd een vormer, of in het Engels: een creator. Ook daar stuiten we onvermijdelijk op een enorme hoeveelheid verschillende definities. Ik houd me hier hoofdzakelijk aan Geoffrey Yeo. Als ik zijn definitie volg, die ik in de vorige blog hanteerde, dan is een vormer “een persoon of organisatie die een rol speelt in een activiteit en daardoor informatie ontvangt of vervaardigt”. Hier zit ook een vleugje Nederlandse Archiefwet in. Een mooi aspect van de methode van Aristoteles is dat we met de oorzaak ook meteen een voor vakgenoten welbekende factor in archiefvorming een plaats kunnen geven: namelijk de ontstaanscontext.

Het vierde kenmerk van een substantie, volgens Aristoteles, is het doel. Daarover bestaat doorgaans weinig twijfel als het over records gaat. Die hebben twee doelen.Ten eerste dienen records er toe om de activiteit te kunnen reconstrueren waarin ze zijn gevormd. Ten tweede zijn ze bedoeld voor hergebruik in andere activiteiten.

Sisyphus is, vooruitgeduwd door Aristoteles, Geoffrey Yeo en Luciano Floridi, nu zo ver dat hij iets minder hoeft te zwoegen en op een redelijk begaanbaar pad bergopwaarts kan.

De vier kenmerken van een record zijn:

Materie = Data

Vorm = Informatie

Oorzaak = Vervaardiging of ontvangst gedurende een activiteit

Doel = Reconstructie en hergebruik

De definitie kan als volgt luiden: “Een record bestaat uit informatie die is ontvangen of vervaardigd tijdens een activiteit door degenen die een rol in die activiteit hebben vervuld. Met die informatie kan de activiteit worden gereconstrueerd. De informatie kan ook worden hergebruikt in andere activiteiten.” Het kan wellicht nog bondiger. Maar het is nu al redelijk laat. Sisyphus kan nu zeker weer een tijdje vooruit.

Dit zijn naar mijn mening de essentiële eigenschappen van records. Andere eigenschappen die aan records worden toegeschreven, bijvoorbeeld in de definities in mijn vorige blog, zijn niet essentieel.

O ja, die gelukkige Sisyphus in deze absurde wereld, dat ben ikzelf natuurlijk. En ik ben er rotsvast (sic!) van overtuigd dat de steen op enig moment ook wel weer keihard mijn heuvel af zal rollen. En dan begin ik vrolijk weer van voren af aan.

Ik ben vandaag jarig, en ik schrijf een theoretisch blog omdat ik alleen thuis moet blijven vanwege een vrijwel niet te stoppen virus. Mijn gebakje heb ik net verorberd, en straks neem ik een feestelijk biologisch wijntje. Bijna alles gaat op slot. Over een absurde wereld gesproken. Het is helemaal niet rationeel. We gaan weer door in een eeuwigdurende wederkeer.

Maar Aristoteles Rocks!

Nothing is real, and nothing to get hung about (The Beatles-Strawberry Fields Forever)