Categorieën
Filosofie Informatietheorie

Lof der Vervlakking (3/3)

Het binaire keurslijf

De wereld zoals deze zich voordoet, en zoals deze zich heeft voorgedaan, laat zich nooit ten volle communiceren. En dat kan dus ook niet bij digitale communicatie. De wereld wordt gecomprimeerd en door een binair keurslijf geperst om op een andere plek en op een ander moment gesimuleerd te kunnen worden.

Die simulatie maakt op zijn beurt weer onderdeel uit van de wereld. En omdat wij tot die wereld behoren, maakt ze ook onderdeel uit van ons. Daarom is ons leven in de infosphere zo fundamenteel anders geworden.

Het binaire denken dat ten grondslag ligt aan digitalisering zorgt voor verlies van informatie. Volgens Sybille Krämer zijn klachten over de negatieve gevolgen van dit soort verlies aan informatie niet nieuw. De eerste cultuurpessimistische opvatting in deze komen we al tegen bij Plato. In diens Phaedrus wordt geklaagd dat het schrift verre inferieur is aan het originele gesproken woord. Alle kleur, dictie, volume, non-verbale reacties van de toehoorders etcetera valt immers weg.

Plato had het internet vast niet verwelkomd als een grote vooruitgang.

Maar hoe erg is dat eigenlijk, die vervlakking, die verlies van informatie? Plato’s getreur is zeker actueel. De kwaliteit van informatie op onze schermen is vaak, ondanks de wonderbaarlijke technologische vooruitgang, niet groot. Iedereen die gebruik maakt van videobellen, kan daarover meepraten.

Het is het offer om zo plaats- en tijdonafhankelijk mogelijk te kunnen communiceren. En het is momenteel ook het offer dat we moeten brengen om gezond te blijven en om tegelijkertijd in contact te blijven met vrienden, familie en collega’s.

Maar het gaat niet alleen om offers. Digitalisering zorgt ook voor het verdwijnen van menig vervelend ongemak in het werkend bestaan. Daarom geef ik als afsluiting van dit drieluik, dat immers een lof op de vervlakking is, een praktisch voorbeeld van de zegeningen van het tijdperk van hyperhistory: de bevrijding van de kantoorwerker.

Afscheid van de intensieve menshouderij

Recent onderzoek wijst uit dat het welzijn van werknemers gedurende de pandemie een piek heeft doorgemaakt. De oorzaak daarvan is het thuiswerken. Het ziet er naar uit dat veel kantoorhaters niet meer terug hoeven te gaan naar de routines van het werkend leven van weleer. Het “hybride”, locatieonafhankelijke, werken wordt bijvoorbeeld na het gehoopte einde van de pandemie “het nieuwe normaal” voor rijksambtenaren.

Veel kantoorwerkers zullen dus voorgoed bevrijd zijn van de intensieve menshouderij in betonnen megastallen, inclusief bijbehorend dagelijks massatransport.

Hier en daar bestaat nog weerstand van managers die nog los moeten komen van de obsessieve controledrift die ze hebben opgelopen op basis van het Scientific Management van Taylor, en de talloze varianten die daarop zijn gevolgd. Maar dat komt wel goed. Dat is het afschudden van de veren van een voorbijgegaan tijdperk.

In plaats daarvan komt het locatieonafhankelijk werken. Dat maakt het mogelijk dat de mens, en niet de plek, centraal komt te staan. Alexia Cambon pleit in een recent artikel in The Guardian voor een nieuwe benadering van werken: van office-centred naar behaviour-centred. Met andere woorden: van het oude paradigma van locatiegerichtheid naar het nieuwe paradigma van mensgerichtheid.

Een andere indicatie voor de onontkoombare ontwikkeling naar locatieonafhankelijk werken is dat thuiswerken in het publieke debat steeds meer beschouwd wordt als een recht. Onlangs leverde een peiling van de NPO1 radio de uitslag op dat 52% van de respondenten het thuiswerken bij voorkeur als zodanig beschouwt. Bovendien ligt er momenteel een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer met de fraaie werktitel “Werken waar je wilt”.

Thuis is een mentale staat

Without going out of my door, I can know all things on earth. Het is een ongekende ontwikkeling. We leven in een nieuw tijdsgewricht: het begin van het tijdperk van hyperhistory. Locatieonafhankelijk werken past er perfect in.

Mensen die het gehad hebben met het verplichte verblijf in kantoorgebouwen met steriele flexplekken, creativiteitdodende vergaderzaaltjes met plakkertjessessies en slechte koffie, en met een forensenverkeer dat bestaat uit filerijden dan wel uit het opeengepakt zittend of staand doorstaan van een verplicht tweemaaldaags verblijf in een stinkende en lawaaiige treincoupé, voelen het tijdperk van hyperhistory, en de kansen in de infosphere goed aan.

En als je echt, wat ik me niet kan voorstellen, de kantooromgeving mist, deze beschouwt als je natuurlijke habitat, of die ziet als een onmisbare vluchtheuvel in een verder getroebleerd bestaan, dan kan die natuurlijk ook digitaal vervlakt gesimuleerd worden. Er worden daartoe serieuze pogingen gedaan, bijvoorbeeld door adviesbureau Deloitte. Het doet me denken aan het imiteren van het afspelen van een videoband in een livestream.

De essentie van de verandering is overigens niet dat kantoren overbodig worden. Er zijn mensen die daadwerkelijk het frequente fysieke samenzijn met collega’s missen. Er zijn ook veel kantoorwerkers die thuis hun werk niet goed kunnen doen omdat de huiselijke omstandigheden zich daar slecht toe lenen. Er zijn ook mensen bij wie het lange verblijf thuis kan leiden tot gevoelens van sociaal isolement, en zelfs tot eenzaamheid.

De essentie van de verandering is dat je thuis voelen op je werk steeds minder een plaatsgebonden gevoel en steeds meer een mentale staat wordt. Toegesneden op de mens, en niet op de plek. Je thuis wordt dan die plek in de infosphere waar je je goed voelt en waar je dus ook je werk goed kunt doen.

Of zoals James Baldwin het omschreef: “Perhaps home is not a place but simply an irrevocable condition.“  

(slot)

Categorieën
Filosofie Informatietheorie

Lof der Vervlakking (2/3)

Onze wereld = informatie

Cultuurpessimisme over digitalisering is momenteel wijdverbreid. Een goed voorbeeld van digitale cultuurkritiek hier te lande is Hans Schnitzler’s dystopische kijk op het ontstaan van een digitaal proletariaat: een verzameling van afgestompte, verzadigde en willoze massamensen. Daarnaast bestaan er politiek-filosofische kritieken. Evgeni Morozov en Andrew Keen zijn bekende voorbeelden. En in Nederland trok Marleen Stikker onlangs de conclusie dat het internet stuk zou zijn, waardoor de digitalisering bijdraagt aan surveillance capitalism.

Dergelijke kritieken op de digitalisering leiden bij mij echter niet tot een beter begrip van wat er eigenlijk aan de hand is. Het cultuurpessimisme van Andrew Keen is voornamelijk een weemoedige en nostalgische reflectie op de teloorgang van de wereld van zijn jeugd. De politiek-filosofische kritiek van Stikker en Morozov is een kritiek op het kapitalisme, waarbij de ontwikkeling van de digitalisering de zoveelste illustratie van dit schijnbaar zo duivelse sociaal-economische systeem vormt. En Schnitzler’s dystopische vergezichten bieden geen constructief inzicht.

Een grondiger besef van wat digitalisering met de verhouding tussen mens en wereld doet, kan wellicht verkregen worden door de wereld op een andere manier te gaan beschouwen. Een informationele voorstelling van de wereld zou ons verder kunnen brengen om te doorgronden hoe fundamenteel de digitalisering de relatie tussen mens en wereld verandert. Zo beschouwd wordt onze veranderde relatie met de wereld niet slechts aangedreven, maar bepaald door digitalisering. 

De belangrijkste hedendaagse filosoof die dit pad bewandelt, is Luciano Floridi (1964-). Floridi heeft zijn zienswijze samengevat in The 4th Revolution. Floridi gebruikt, om de wereld te duiden, een begrip dat in de jaren 70 van de vorige eeuw werd bedacht: de infosphere. Daarin zijn mensen, objecten en machines informatieverwerkende agents die met elkaar verbonden zijn. Het begrip informatie omvat hier (uiteraard) niet alleen digitale informatie. Denk bijvoorbeeld ook aan biologische informatie: het doorgeven van DNA. 

Volgens Floridi leven we in het tijdperk van hyperhistory. Het tijdperk van de geschiedenis begon toen de mens informatie begon vast te leggen en te verwerken. In het tijdperk van hyperhistory is de mensheid volledig afhankelijk geworden van informatietechnologie. 

De opkomst van digitale technologie heeft volgens Floridi een revolutie veroorzaakt in de wijze waarop de mens de wereld, en zichzelf, beschouwt. De eerste revolutie was de Copernicaanse: de wereld, en daarmee dus de mens, bleek niet in het centrum van het universum te staan. De tweede revolutie was de evolutietheorie van Darwin. De mens bleek niet boven het dierenrijk te staan, maar was er onderdeel van. De derde revolutie was de Freudiaanse. De mens bleek niet primair gedreven te worden door rationaliteit, maar voornamelijk door irrationele, onbewuste driften. Floridi noemt de vierde revolutie naar Alan Turing. De mens bleek, door de opkomst van digitale technologie, ook niet beter dan machines waar het gaat om de kwaliteit van hun verstand. Machines rekenen veel beter. De mens werd aldus fasegewijs verdrongen van de positie die hem werd toegedicht: in het centrum van alles, en als meester van de natuur. De mens is onderdeel van een netwerk van natuur en machines, niets meer en niets minder.

Floridi noemt zijn opvatting van de relatie tussen mens en wereld een constructionistische positie: de wereld wordt nooit door de mens ontdekt of uitgevonden, maar ze wordt ontworpen op basis  van de menselijke ervaring. De mens is dus in staat tot het beïnvloeden van de wereld. Dit houdt onder meer in dat de mens zelf verantwoordelijk is voor het ontwerpen voor een ethiek voor de infosphere. Een voorbeeld hiervan is het Onlife Initiative van de Europese Commissie

Totaalvoetbal luidde de nieuwe wereld in

In de essays De Barbaren (2009) en The Game (2018) van de Italiaanse schrijver en cultuurfilosoof Alessandro Baricco wordt nog net niet het begrip hyperhistory gebezigd, maar zijn boeken lezen als een beschrijving van hoe dit tijdperk heeft kunnen ontstaan en waardoor het wordt gekenmerkt. 

In The Game stelt Baricco dat digitaliteit een grote vlucht nam in een tijdperk waarin de grote ideologieën uit de 19e eeuw op de terugtocht waren. Genieën bedachten geen grootse politieke en historische vergezichten meer die uiteindelijk leidden tot wereldoorlogen en massamoorden. Zij ontwikkelden apparaatjes in laboratoria en garages, waarmee de wereld steeds meer achter schermen verdween. Spelletjes ontwikkelden zich van fysieke bezigheden, bijvoorbeeld tafelvoetbal, tot activiteiten waarop mensen nog slechts op knoppen drukten, bijvoorbeeld alles wat tegenwoordig in de Gaming Industry wordt gemaakt.  De druk op de knop van Flusser werd aldus een steeds belangrijker onderdeel van het dagelijks leven. 

Baricco sluit aan bij de notie van Krämer dat de vervlakking een voorwaarde is voor een zo effectief mogelijke transmissie van informatie. Die zorgt voor het verlies aan scherpe randjes en unieke kenmerken. Baricco gaat in zijn verklaring nog een stap verder. Technologie is voor Baricco niet de motor van verandering, maar juist het gevolg ervan. Zij is een verschijningsvorm van een veel grotere maatschappelijke ontwikkeling, waarin ontideologisering en massa-individualisme centraal staan. Baricco stelt dat de vervlakking ook een preventieve bedoeling heeft: het kan helpen om herhalingen van de massamoorden uit de 20e eeuw, gevoed door alomvattende ideologieën, te voorkomen.Tegelijkertijd stelt digitalisering mensen in staat om hun eigen leefwereld en identiteit te vormen, onafhankelijk van de plek waar ze zich bevinden.

Baricco legt aan de hand van een paar ontwikkelingen uit (alweer) sport en spel uit wat hij bedoelt. Een van zijn voorbeelden betreft het Nederlandse totaalvoetbal uit de jaren ‘70 van de vorige eeuw. Dat was een toentertijd voor de liefhebber verbijsterend schouwspel. Niemand had namelijk een echt vaste rol of positie. Iedereen moest een minimaal beetje van alles kunnen en het liefst heel veel natuurlijk. Iedereen was in dat concept volledig gelijk aan elkaar, uitwisselbaar en slechts gericht op 1 ding: winnen.

Het klassieke genie, of de klassieke held, verdween volgens Baricco uit het voetbal, hetgeen een afspiegeling was van wat er in de cultuur afspeelde. Hij haalt het tragische lot aan van de geniale Italiaanse voetballer Roberto Baggio, die in de jaren ‘90 uit het nationale team werd gehaald “omdat hij niet in het concept paste”.

Welke type mens past volgens Baricco het best in dit tijdperk van hyperhistory? Hij beschrijft in the Game de succesvolle mens als Musil’s Man zonder Eigenschappen. Het is de mens die overal inpast, die eindeloos flexibel is en zich perfect kan aanpassen aan nieuwe netwerken en sociale codes. Hij/zij (en/of) kan zich allerlei identiteiten  aanmeten. De kenmerken van de ideaaltypische Bildungsburger en van het universele genie voldoen niet meer als je succesvol wilt zijn.

(wordt vervolgd)

Categorieën
Filosofie Informatietheorie

Lof der Vervlakking (1/3)

De wereld bij je thuis

Digitalisering drukt al decennia lang een groot stempel op het dagelijks leven. Maar het is nu, tijdens de coronapandemie, meer dan ooit evident dat de maatschappij niet meer zonder ICT kan functioneren. Computers en internet hebben inmiddels net zo’n fundamentele functie als bijvoorbeeld electriciteit, waterleidingen en riolering. 

Ik breng mijn leven momenteel momenteel grotendeels thuis door, omringd door schermen die het me mogelijk maken om veilig door de pandemie heen te komen, om te kunnen blijven werken, en om contact te kunnen blijven onderhouden met familie en vrienden. Het thuiswerken wordt waarschijnlijk na het gehoopte einde van de pandemie ‘het nieuwe normaal’ voor rijksambtenaren

Without going out of my door, I can know all things on earth (The Inner Light-The Beatles) is niet meer louter een spirituele wens uit vervlogen hippie-tijden, die teruggaat tot Lao-Tse. Het lijkt nu een dagelijkse realiteit te zijn geworden. 

De verhouding tussen mens en wereld is veranderd door digitaliteit. Maar hoe fundamenteel is die verandering? En moeten we blij zijn met die verandering, of is een dosis cultuurpessimisme op zijn plaats? Dit essay is een beknopte zoektocht naar een beantwoording van die vragen.

Technische beelden en de gesimuleerde wereld

In mijn werkkamer, thuis in mijn flat, word ik omringd door een fijn aantal gevulde boekenkasten. In de laatste 15 jaar komt de wereld meer en meer binnen via mijn computer, mijn tablet en mijn smartphone. Mediafilosoof Vilém Flusser (1921-1990) stelde dat digitale informatie (zoals die zich voordoet op mijn computer) fundamenteel verschilt van analoge informatie (zoals die in mijn boekenkasten is verzameld). Zijn In het Universum van de technische beelden beschrijft dat verschil. Analoge informatie, eenmaal vastgelegd, is volgens Flusser een statische werkelijkheid die onmiddellijk ter beschikking staat aan wie het mag en kan gebruiken. Stel, je hebt iets opgeschreven in je aantekeningenblok en je hebt het de dag erna weer nodig. Je pakt dan het blok, zoekt de pagina op en je kunt het weer lezen en gebruiken. Digitale informatie bestaat echter niet als zodanig. Digitale informatie moet altijd weer opnieuw worden geproduceerd door middel van computerprogrammatuur en -apparatuur, op commando van bijvoorbeeld een persoon die op een knop van een toetsenbord drukt. 

Analoge informatie “is”, digitale informatie “wordt”. Dat betekent dat alle informatie die ik al thuiswerkend via mijn devices ontvang, maak en distribueer, altijd een resultaat van een verwerking is. Die verwerking bestaat uit een “breakdown” van tekens, geluiden en beelden tot een verzameling binaire data. Het resultaat kan door de ontvanger/de gebruiker weer worden geconstrueerd op diens apparaat door middel van de verwerking van die enen en nullen.  

Voor digitale informatie is de term “interface” cruciaal. Alle digitale moeite heeft als doel om wat op de interface van een zender is samengesteld, op de interface van de ontvanger weer te laten verschijnen. Een digitaal beeld is altijd een (re-)constructie, of zoals Sybille Krämer het verwoordt: een simulatie. Zij deelt  met Flusser de opvatting dat digitale informatie niet “is” zoals analoge informatie. Zij plaatst dat radicale anders-zijn in een historische context. Want hoe verschillend analoge en digitale informatie ook mogen zijn, ze dienen wel hetzelfde doel: het mogelijk maken dat kennis wordt gecommuniceerd tussen mensen. Communicatie maakt gebruik van tekens, zoals bijvoorbeeld ons alfabet, die vastgelegd worden met als doel om die in een andere plaats en tijd leesbaar en begrijpelijk tot je te nemen. Krämer stelt dat de mens in de afgelopen 4000 jaar steeds beter in staat is gebleken om  die manier van communiceren tijd- en lokatieoverstijgend te maken. 

De eerste binaire denker was volgens Krämer de zeventiende-eeuwse Duitse universele geleerde Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716). Deze kwam op de gedachte dat tekens kleine machines zijn, die informatie verwerken. Zijn idee was dat dit het beste zou werken als combinaties van de de meest basale tekens zouden worden gebruikt. In onze digitale wereld zijn dat de hexadecimale combinaties van nullen en enen.  

Binair denken is een vorm van radicaal reductionisme. Complexe verschijnselen worden afgebroken tot enen en nullen. Daarbij geldt als beperking dat niet het hele verschijnsel op deze manier te communiceren valt. Er ontstaat altijd een verlies aan informatie. Volgens Krämer is dat reductionisme, en het besef van verlies aan informatie, niet nieuw. De eerste cultuurpessimistische opvatting in deze komen we al tegen bij Plato. In diens Phaedrus wordt geklaagd dat het schrift verre inferieur is aan het originele gesproken woord. Alle kleur, dictie, volume, non-verbale reactie van de toehoorders etc etc valt namelijk weg. 

De wereld zoals deze zich voordoet, en zoals deze zich heeft voorgedaan, laat zich nooit ten volle communiceren. En dat kan dus ook niet bij digitale communicatie. Daardoor ontstaat een vervlakking van de informatie die gecommuniceerd kan worden.  De wereld komt weliswaar bij je binnen in je kamer, maar dan wel in een vervlakte simulatie. De wereld wordt gecomprimeerd, door een binair keurslijf geperst en als simulatie telkens weer opnieuw geproduceerd. 

Cultuurpessimisme zoals dat van Ortega y Gasset is dan niet ver weg: de vervlakking kan tot gevolg hebben dat er een nieuwe, afgestompte massamens ontstaat. Een goed voorbeeld van een dergelijke digitale cultuurkritiek hier te lande is Hans Schnitzler’s dystopische kijk op het ontstaan van een digitaal proletariaat. Daarnaast bestaan politiek-filosofische kritieken. Evgeni Morozov en Andrew Keen zijn bekende voorbeelden, net als in Nederland Marleen Stikker, die onlangs de conclusie trok dat het internet stuk zou zijn.

(wordt vervolgd)

Categorieën
Filosofie

Wat is Verlichting eigenlijk?

De denkende mens

In zijn verhandeling  “Beantwortung der Frage: was ist Aufklärung?“ (“Beantwoording van de vraag: wat is Verlichting?”), neemt Kant het standpunt in dat Verlichting bestaat uit het proces waarin de mens zijn onmondigheid ontstijgt omdat hij zelfstandig en onafhankelijk gaat nadenken. Het devies van de Verlichting is voor Kant dan ook: durf te denken. Sapere aude! Daarbij sluit Kant overigens wel mensen uit die volgens hem niet beschikken over voldoende verstand.

De mens is volgens Kant zelf schuldig aan zijn onmondigheid. De mens is namelijk geneigd tot luiheid en lafheid. Sterker nog, de mens houdt zelfs van deze passieve houding. Daardoor laat de mens het zich graag aanleunen dat een ander hem bevoogdt en leidt. Daarom, zo stelt Kant, zullen de meeste mensen zich niet uit zichzelf bevrijden. Daarvoor hebben ze een externe prikkel nodig. 

Kant stelt in zijn artikel echter ook dat de mens van nature geneigd is tot weetgierigheid. De mens is voor hem geen machine die slechts commando’s uitvoert.

Daarmee neemt hij een positie in die tegenstrijdig lijkt. Waarom zouden de meeste mensen immers, als zij gezegend zijn met een dergelijke intrinsieke aandrift, dan een externe prikkel nodig hebben? Dat lijkt op een druk op de knop van de machine die de mens nu juist niet is.

Als de mens beschouwd wordt als een strikt rationeel wezen, zou dat inderdaad een merkwaardige positie zijn. Het lijkt er echter op dat Kant de mens niet als zodanig beschouwt. Zijn paradox kan worden onderbouwd door het standpunt dat de mens vele eigenschappen bezit, die in tegenspraak met elkaar kunnen zijn, en die elkaar zelfs kunnen bevechten. Op deze manier wordt de mens beschouwd als een (deels) irrationeel wezen dat van tijd tot tijd een duwtje in goede richting nodig heeft. 

Leiderschap

Een groot deel van Kant’s verhandeling heeft betrekking op de vraag naar wat goed bestuur inhoudt. Kant stelt dat het getuigt van goed leiderschap als een monarch de mens activeert om onafhankelijk na te denken. Deze vrije gedachtenvorming kent echter volgens Kant wel belangrijke beperkingen. Hij maakt, om deze beperkingen uit te leggen, onderscheid tussen een publiek domein en een privédomein. 

Het publieke domein kent idealiter een volkomen vrije gedachtenuitwisseling tussen experts over belangrijke onderwerpen als godsdienst en wetgeving. Deze experts vormen ook de leiders van het onmondige volk. Daarom is dat vrije debat volgens Kant zo belangrijk. Er is anders geen sprake van vooruitgang: het mondig maken van de mens. Verlichte experts zetten de mens aan tot nadenken en behoeden de mens voor dwaalwegen.

Het privédomein is voor Kant het domein waarin de mens in zijn sociale context staat. Aan die context hangen de verplichtingen vast die de mens bijvoorbeeld heeft als burger, arbeider en lid van een kerk. Hierin, zo stelt Kant, moet de mens gehoorzamen en voldoen aan zijn plichten. Alleen zo kan de maatschappij functioneren als een gemeenschap. 

De conclusie van Kant is dat een wijze monarch zowel waakt over die gemeenschapszin en openbare rust, als over de bevrijding van zijn onderdanen van onmondigheid. 

Kant stelt dat zijn eigen tijdperk geen verlichte tijd is. Hij meent wel dat sprake is van een ontwikkeling waarin steeds meer mensen verlicht raken. Dat proces is echter bij lange na niet voltooid.  Kant besluit zijn verhandeling met de constatering dat zijn standpunt een belangrijke paradox bevat: hoe groter de vrijheid, des te belangrijker zijn de grenzen die daarbij niet overschreden mogen worden.

De handtekening van Immanuel Kant

Radicale Verlichting en presentisme

Er zijn historici die Kant op deze paradox aanvallen. Jonathan Israel is een belangrijk voorbeeld. Hij stelt dat de Verlichting een programma was waarin de mens zich bevrijdt van (geestelijke) onderdrukking, en waarin belangrijke politiek-filosofische standpunten als gelijkheid, vrijheid en democratie worden omarmd en gerealiseerd. Israel onderscheidt de radicale Verlichters, die zonder reserves streefden naar revolutie, van de gematigde Verlichters, die niet zover wilden gaan. Voor de radicalen was de monarch een sta-in-de-weg van de Verlichting, terwijl Kant de monarch juist beschouwde als de hoeder daarvan.

Jonathan Israel’s standaardwerk over de Radicale Verlichting

Kant behoort in deze categorisering van Israel duidelijk tot de gematigden. Hij zou het mijns inziens daarmee volkomen eens zijn. Kant schrijft immers zelf dat revoluties niets opleveren. De mens is volgens hem geneigd tot een langzame, gestage ontwikkeling, en niet tot plotselinge veranderingen. Kant zou het ook eens zijn met de wijze waarop Israel het begrip “Verlichting” hanteert. Voor hem is het geen benaming voor een historiografische periodisering. Het is een politiek-filosofisch programma.

Er valt veel op Israel’s positie af te dingen als ze wordt beschouwd vanuit historiografisch oogpunt.  Zijn geschiedschrijving is doordrenkt van een politiek-filosofische stellingname die meer te maken lijkt te hebben met een actueel debat dan met de 18e eeuw. In de laatste decennia lijkt de opmars van universele waarden als mensenrechten en globalisering gestuit te worden. Israel ziet dit als een bedreiging.

Dat is een standpunt waar ik me in kan vinden. Het is echter wel zo dat het leggen van morele en ethische rasters over het verleden het risico in zich bergt dat het verleden gebruikt wordt om een punt te maken in een actueel debat. Israel kan zich naar mijn mening niet losmaken van dit presentisme.