Categorieën
Filosofie Informatietheorie

Lof der Vervlakking (2/3)

Onze wereld = informatie

Cultuurpessimisme over digitalisering is momenteel wijdverbreid. Een goed voorbeeld van digitale cultuurkritiek hier te lande is Hans Schnitzler’s dystopische kijk op het ontstaan van een digitaal proletariaat: een verzameling van afgestompte, verzadigde en willoze massamensen. Daarnaast bestaan er politiek-filosofische kritieken. Evgeni Morozov en Andrew Keen zijn bekende voorbeelden. En in Nederland trok Marleen Stikker onlangs de conclusie dat het internet stuk zou zijn, waardoor de digitalisering bijdraagt aan surveillance capitalism.

Dergelijke kritieken op de digitalisering leiden bij mij echter niet tot een beter begrip van wat er eigenlijk aan de hand is. Het cultuurpessimisme van Andrew Keen is voornamelijk een weemoedige en nostalgische reflectie op de teloorgang van de wereld van zijn jeugd. De politiek-filosofische kritiek van Stikker en Morozov is een kritiek op het kapitalisme, waarbij de ontwikkeling van de digitalisering de zoveelste illustratie van dit schijnbaar zo duivelse sociaal-economische systeem vormt. En Schnitzler’s dystopische vergezichten bieden geen constructief inzicht.

Een grondiger besef van wat digitalisering met de verhouding tussen mens en wereld doet, kan wellicht verkregen worden door de wereld op een andere manier te gaan beschouwen. Een informationele voorstelling van de wereld zou ons verder kunnen brengen om te doorgronden hoe fundamenteel de digitalisering de relatie tussen mens en wereld verandert. Zo beschouwd wordt onze veranderde relatie met de wereld niet slechts aangedreven, maar bepaald door digitalisering. 

De belangrijkste hedendaagse filosoof die dit pad bewandelt, is Luciano Floridi (1964-). Floridi heeft zijn zienswijze samengevat in The 4th Revolution. Floridi gebruikt, om de wereld te duiden, een begrip dat in de jaren 70 van de vorige eeuw werd bedacht: de infosphere. Daarin zijn mensen, objecten en machines informatieverwerkende agents die met elkaar verbonden zijn. Het begrip informatie omvat hier (uiteraard) niet alleen digitale informatie. Denk bijvoorbeeld ook aan biologische informatie: het doorgeven van DNA. 

Volgens Floridi leven we in het tijdperk van hyperhistory. Het tijdperk van de geschiedenis begon toen de mens informatie begon vast te leggen en te verwerken. In het tijdperk van hyperhistory is de mensheid volledig afhankelijk geworden van informatietechnologie. 

De opkomst van digitale technologie heeft volgens Floridi een revolutie veroorzaakt in de wijze waarop de mens de wereld, en zichzelf, beschouwt. De eerste revolutie was de Copernicaanse: de wereld, en daarmee dus de mens, bleek niet in het centrum van het universum te staan. De tweede revolutie was de evolutietheorie van Darwin. De mens bleek niet boven het dierenrijk te staan, maar was er onderdeel van. De derde revolutie was de Freudiaanse. De mens bleek niet primair gedreven te worden door rationaliteit, maar voornamelijk door irrationele, onbewuste driften. Floridi noemt de vierde revolutie naar Alan Turing. De mens bleek, door de opkomst van digitale technologie, ook niet beter dan machines waar het gaat om de kwaliteit van hun verstand. Machines rekenen veel beter. De mens werd aldus fasegewijs verdrongen van de positie die hem werd toegedicht: in het centrum van alles, en als meester van de natuur. De mens is onderdeel van een netwerk van natuur en machines, niets meer en niets minder.

Floridi noemt zijn opvatting van de relatie tussen mens en wereld een constructionistische positie: de wereld wordt nooit door de mens ontdekt of uitgevonden, maar ze wordt ontworpen op basis  van de menselijke ervaring. De mens is dus in staat tot het beïnvloeden van de wereld. Dit houdt onder meer in dat de mens zelf verantwoordelijk is voor het ontwerpen voor een ethiek voor de infosphere. Een voorbeeld hiervan is het Onlife Initiative van de Europese Commissie

Totaalvoetbal luidde de nieuwe wereld in

In de essays De Barbaren (2009) en The Game (2018) van de Italiaanse schrijver en cultuurfilosoof Alessandro Baricco wordt nog net niet het begrip hyperhistory gebezigd, maar zijn boeken lezen als een beschrijving van hoe dit tijdperk heeft kunnen ontstaan en waardoor het wordt gekenmerkt. 

In The Game stelt Baricco dat digitaliteit een grote vlucht nam in een tijdperk waarin de grote ideologieën uit de 19e eeuw op de terugtocht waren. Genieën bedachten geen grootse politieke en historische vergezichten meer die uiteindelijk leidden tot wereldoorlogen en massamoorden. Zij ontwikkelden apparaatjes in laboratoria en garages, waarmee de wereld steeds meer achter schermen verdween. Spelletjes ontwikkelden zich van fysieke bezigheden, bijvoorbeeld tafelvoetbal, tot activiteiten waarop mensen nog slechts op knoppen drukten, bijvoorbeeld alles wat tegenwoordig in de Gaming Industry wordt gemaakt.  De druk op de knop van Flusser werd aldus een steeds belangrijker onderdeel van het dagelijks leven. 

Baricco sluit aan bij de notie van Krämer dat de vervlakking een voorwaarde is voor een zo effectief mogelijke transmissie van informatie. Die zorgt voor het verlies aan scherpe randjes en unieke kenmerken. Baricco gaat in zijn verklaring nog een stap verder. Technologie is voor Baricco niet de motor van verandering, maar juist het gevolg ervan. Zij is een verschijningsvorm van een veel grotere maatschappelijke ontwikkeling, waarin ontideologisering en massa-individualisme centraal staan. Baricco stelt dat de vervlakking ook een preventieve bedoeling heeft: het kan helpen om herhalingen van de massamoorden uit de 20e eeuw, gevoed door alomvattende ideologieën, te voorkomen.Tegelijkertijd stelt digitalisering mensen in staat om hun eigen leefwereld en identiteit te vormen, onafhankelijk van de plek waar ze zich bevinden.

Baricco legt aan de hand van een paar ontwikkelingen uit (alweer) sport en spel uit wat hij bedoelt. Een van zijn voorbeelden betreft het Nederlandse totaalvoetbal uit de jaren ‘70 van de vorige eeuw. Dat was een toentertijd voor de liefhebber verbijsterend schouwspel. Niemand had namelijk een echt vaste rol of positie. Iedereen moest een minimaal beetje van alles kunnen en het liefst heel veel natuurlijk. Iedereen was in dat concept volledig gelijk aan elkaar, uitwisselbaar en slechts gericht op 1 ding: winnen.

Het klassieke genie, of de klassieke held, verdween volgens Baricco uit het voetbal, hetgeen een afspiegeling was van wat er in de cultuur afspeelde. Hij haalt het tragische lot aan van de geniale Italiaanse voetballer Roberto Baggio, die in de jaren ‘90 uit het nationale team werd gehaald “omdat hij niet in het concept paste”.

Welke type mens past volgens Baricco het best in dit tijdperk van hyperhistory? Hij beschrijft in the Game de succesvolle mens als Musil’s Man zonder Eigenschappen. Het is de mens die overal inpast, die eindeloos flexibel is en zich perfect kan aanpassen aan nieuwe netwerken en sociale codes. Hij/zij (en/of) kan zich allerlei identiteiten  aanmeten. De kenmerken van de ideaaltypische Bildungsburger en van het universele genie voldoen niet meer als je succesvol wilt zijn.

(wordt vervolgd)

Categorieën
Informatietheorie

Over pakhuizen, analoge schoenen en poortwachters. Een terugblik op 20 jaar denken over informatie. (2/2)

De Metamorfose (2013)
Vanaf 2010 tot 2018 werkte ik in Almere. Almere is een pioniersgemeente, een “New Town”. In 30 jaar is een stad uit de poldergrond gestampt, die nu meer dan 200.000 inwoners telt. De Gemeente Almere bleek een vruchtbare grond te zijn voor het vormgeven van twee functies die voordien daar nog niet bestonden. De eerste was die van interne toezichthouder (of: inspecteur) op het beheren van informatie. En de tweede was die van beleidsmaker op hetzelfde vakgebied. Het was niet altijd eenvoudig, maar wel boeiend om beide functies als eersteling uit te oefenen.

Visualisatie van mijn presentatie bij de Europese Centrale Bank in Frankfurt, mei 2018

Ik ben bij veel andere organisaties gaan kijken om te ontdekken hoe daar toezicht en beleidsontwikkeling werden uitgevoerd. Dat leverde me binnen korte tijd een enorm netwerk op. Ik werd docent bij de Archiefschool en gastdocent bij de Universiteit van Amsterdam. Ik werd lid van een landelijke werkgroep Professionalisering Archieftoezicht. En ik was in 2013 mederedacteur van het boek Profiteer, Profileer, Prioriteer! Daarin werden de ontwikkelingen in het toezicht op informatie in kaart gebracht.

De kloof tussen het denken in de archiefsector en in allerhande informatiedisciplines werd in mijn ogen steeds groter. Daarbij raakte de eerste op steeds grotere achterstand. Mijn conclusie was dat de archivistiek zijn inspiratie voor vernieuwing in andere vakgebieden moest zoeken. In mijn zoektocht stuitte ik op het werk van Luciano Floridi. Op meer praktisch niveau zag ik nieuwe ontwikkelingen in informatiemanagement en in information governance.

Ik kwam tot de conclusie dat het vak van informatiebeheer in de komende tijd onherkenbaar zou veranderen. Dat zou uiteraard zijn weerslag hebben op wat van de professional gevraagd zou worden. De records manager moest een metamorfose ondergaan. Het geweldige boek De Barbaren van Alessandro Baricco leverde de nodige cultuurfilosofische diepte aan dat inzicht.

Mijn zoektocht mondde uit in een presentatie die ik gaf op het congres van de International Council on Archives (ICA) in Brussel in 2013. De presentatie werd zeer goed ontvangen. Maar tot mijn lichte verbazing werden sommige aanwezigen er bang van.

Dezelfde boodschap heb ik daarna bij verschillende gelegenheden herhaald: in presentaties voor de American Records Management Association (ARMA) in 2014, voor de International Atomic Energy Agency (IAEA) in Wenen in 2018 en voor de Europese Centrale Bank (ECB), eveneens in 2018. In het blad van de ICA, COMMA, schreef ik een begeleidend artikel, dat je hieronder kunt downloaden.

Dit soort toekomstvisies op het vakgebied, en op de professional, worden nog steeds ontwikkeld. Dat gebeurde bijvoorbeeld onlangs nog in het Programma Digitaal Duurzame Informatiehuishouding, dat binnen de rijksoverheid wordt uitgevoerd.

De Poortwachter (2017)
Tijdens het ICA congres in Brussel, in 2013, kregen Rienk Jonker, Arnoud Glaudemans en ik, uiteraard na het nuttigen van een passende hoeveelheid trappistenbier, het lumineuze idee dat we een boek moesten maken over de veranderingen van ons vak. We vonden de benodigde ondersteuning bij de Stichting Archiefpublicaties. Bovendien was Luciano Floridi bereid om een aanbevelingsbrief te maken.

De samenstelling en de redactie van het boek namen een lange doorlooptijd in beslag. Maar het boek kwam er. Het werd gepresenteerd in december 2017. Het kreeg de titel Archives in Liquid Times. Het is op diverse plekken te downloaden, waaronder hier. Het is een bonte en boeiende verzameling essays geworden met veel nieuwe invalshoeken op traditionele archiefthema’s. De bedoeling was dat in het boek de theoretische ramen wijd open zouden worden gezet. Dat is, denk ik, wel gelukt.

Een voorbeeld van een vernieuwend perspectief werd in Archives in Liquid Times geleverd door data scientist Martijn van Otterlo. Hij deed precies waarop de redactie hoopte. Hij keek naar onze professie vanuit een andere, jonge, vakdiscipline. In het artikel wordt onder meer ingegaan op de manier waarop de archivaris toegang verschaft tot de beheerde informatie.

Die toegang wordt meer en meer verschaft met behulp van algoritmes. Sterker nog: de archivaris wordt volgens Van Otterlo geheel vervangen door een robot, die deze toegang geheel geautomatiseerd, zonder menselijke tussenkomst, zal verzorgen. De archivaris, die altijd al een soort poortwachter was, wordt ingewisseld door een hoeveelheid algoritmes. Zij zullen bepalen wie, wanneer en op welke wijze toegang krijgt tot welke informatie. Van Otterlo schrijft dat het niet de vraag is of dit gaat gebeuren, maar wanneer.

Wat nu? (2020-)
Ideeën zijn zelden het resultaat van een enkel individu dat plotseling, “out of the blue”, een unieke ingeving krijgt. Het gebeurt vaak dat mensen in ongeveer dezelfde periode, onafhankelijk van elkaar, over dezelfde onderwerpen dezelfde gedachten krijgen. “Het” hangt dan in de lucht en “het” daalt als het ware in ons neer.

Volgens de invloedrijke filosoof Jacques Lacan zijn mensen dan ook altijd “na-vertellers” van een groter verhaal. Dat verhaal, of discours, legt ons de woorden en de gedachten in de mond.

Het warehouse-idee uit het eerste deel van deze blog is hiervan een goed voorbeeld. Het concept werd ontwikkeld in Amsterdam. Het was het vertrekpunt van een informatie-architectuur die zo ongeveer 15 jaar is gebruikt. Maar de zoektocht naar informatiesystemen die bij ons idee zouden passen, maakte me aanvankelijk moedeloos. Er was niets geschikts te vinden. Zelf ontwikkelen was veel te duur.

Dit veranderde ineens toen ik in mei 2002, in de week dat Pim Fortuyn werd vermoord en Feyenoord de UEFA-CUP won, tijdens het DLM-forum in Sevilla een systeem uit Zwitserland zag. Ik geloofde mijn ogen niet. Het bleek dat ze hadden gebouwd wat ik voor ogen had. Tijdens het werkbezoek dat kort daarop volgde, bleek dat men in Basel op basis van identieke aannames dezelfde analyse hadden gemaakt. Zij hadden vervolgens het systeem gebouwd dat ik ook al had bedacht. Zonder dat we dat van elkaar wisten.

Volgens taalfilosoof Igor Bakhtin zijn al onze taaluitingen een schakel in een grote keten. Wij nemen in ons op wat tot ons komt. Wij verwerken dat op onze manier. En het resultaat daarvan wordt weer door anderen al of niet bewust opgenomen. Het kan, zo bezien, heel goed zijn dat de mensen in Basel, en Frans Smit in Amsterdam, zo’n 20-25 jaar geleden vertrokken vanuit gedeelde basis, zonder dat ze dat van elkaar konden weten.

Voor de vier concepten die in deze blogs zijn uitgelicht, geldt dat ze onderdeel zijn van een dergelijke keten van constante dialoog. Op die manier ontwikkelt ons vak zich verder. Ik zie om me heen dat het denken over informatiebeheer in termen van conceptueel ontwerp, (open) data, processen en architectuur, mainstream is geworden. Dat geldt ook voor het denken in termen van information governance en van totale kwaliteitszorg.

Die vernieuwing heeft echter nog niet geleid tot echt nieuwe, algemeen aanvaarde theoretische concepten. We zijn de vloeibare tijden nog zeker niet voorbij. Er zijn theoretici die hebben gesteld dat er al paradigmawisselingen hebben plaatsgevonden. Ik ben het daar niet mee eens. Veel begrippen uit de analoge wereld worden nog steeds op dezelfde manier toegepast in de digitale wereld. Denk aan het idee van een “depot”. Thomas Kuhn zou het denk ik met mij eens zijn als ik concludeer dat dan geen sprake kan zijn van een wetenschappelijke revolutie.

Dat gaat, denk ik, in de komende 10-20 jaar wel gebeuren. We kunnen radicale, nieuwe theorievorming over informatiebeheer tegemoet zien. ”Het” hangt in de lucht. De digitale transformatie heeft zijn beslag nu wel gekregen. Toekomstige digitale ontwikkelingen zullen razendsnel blijven gaan, maar ze zullen niet meer dan een optimalisering van het al bestaande betekenen. Ze zullen geen nieuwe revoluties teweeg brengen. We hebben inmiddels meer ervaring met het beheren van digitale informatie, en we hebben daardoor meer ruimte voor reflectie en onderzoek.

Als ik zou willen werken aan een conceptueel bouwwerk dat een paradigmawisseling zou kunnen inluiden, dan zouden daarin in ieder geval de volgende elementen worden verwerkt:

  1. Conceptual Design, als Kantiaans vertrekpunt.
  2. Een datagerichte en dynamische benadering van het begrip informatie.
  3. Een ethische benadering waarin informatie beschikbaar moet zijn voor de reconstructie van activiteiten en voor het hergebruik in andere activiteiten.

De drie redacteuren hebben in ieder geval schoorvoetend een eerste plan gemaakt voor een opvolger van hun Archives in Liquid Times. “Wat nu?” lijkt ons wel een passende titel.

Life flows on within you and without you. (The Beatles)

Dat geldt ook voor onze professionaliteit.